Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
2.4 Het interview met prof. dr. Bert van Oers<br />
29 november 2005<br />
Een van de hoofdthema’s in het gesprek met Van Oers is de motivatie van leerlingen.<br />
Hij complimenteert de classici met de leergangen en leerboeken waarin taalverwerving<br />
en cultuurinformatie beide aan de orde komen. Daarmee bieden ze een prikkel tot de<br />
eigen motivatie van de leerlingen om de Klassieke Talen te leren.<br />
Mocht er een heroriëntatie van het onderwijs Klassieke Talen nodig zijn, dan raadt hij<br />
om deze twee onderzoeksvragen te stellen:<br />
• Vanuit welke behoefte denken wij dat leerlingen iets willen leren<br />
• Kunnen we iets doen opdat die motivatie ontstaat<br />
Is er uit onderzoeken iets bekend over de behoeften en interesses van waaruit leerlingen<br />
leren<br />
"In de cultuurhistorische en motivatietheorie wordt het steeds meer duidelijk dat de<br />
motieven niet rechtstreeks geënt zijn op een fundamentele behoefte die wij hebben.<br />
Die zijn wel degelijk cultureel geïndiceerd.” Vervolgens schetst van Oers de theorie<br />
van Elkonin, een Russische leerpsycholoog. Deze ziet vier perioden in het<br />
ontwikkelingstraject van mensen:<br />
1. “De eerste en belangrijkste periode: daarin domineert het motief om contact te<br />
maken, dingen te pakken en te manipuleren, gooien, enz.<br />
2. Vanaf een jaar of acht de periode waarin kinderen willen leren: hoe dingen zijn<br />
en in elkaar zitten. Dan kun je ook met excentrieke dingen aankomen als<br />
natuurkunde, biologie, Klassieke Talen, hoewel dat nooit is geprobeerd in onze<br />
cultuur. Het zou wel eens een idee zijn om daarmee een proef te doen.<br />
3. In de derde periode (de puberteit) zijn kinderen meer op elkaar gericht: relaties<br />
aangaan, relaties onderzoeken, ook de seksuele. Dat is eigenlijk de minst gunstige<br />
periode om hen met allerlei nieuwe cognitieve dingen te laten beginnen.<br />
4. Vanaf hun zestiende komt weer dat kenmotief naar voren, maar nu ook het<br />
arbeidsmotief: wat kan ik met dat wat ik leer<br />
Dat zijn de dominante leermotieven. Bij dat leren worden de specifieke<br />
invalshoeken voor kinderen bepaald door de omgeving waarin ze leven en leren,<br />
en door impulsen uit die omgeving en voorbeelden. Maar ook de leeractiviteiten<br />
zelf genereren andere motieven naast de dominante (zin om een verschijnsel<br />
nader te onderzoeken, bijvoorbeeld hoe óntstaan nu die mythen die ik zo<br />
interessant vind Of ik wil het alfabet leren waarin zij geschreven zijn). Markovar,<br />
Russische geleerde in de cultuurhistorische theorie, heeft uitgevonden dat als je<br />
bij de dominante motieven van leerlingen probeert aan te sluiten, je in relatie<br />
daarmee allerlei nieuwe motieven kunt laten ontstaan, ook diegenen die je zou<br />
willen dat er ontstaan. De ruimte en mogelijkheid om zelf keuzen te maken helpen<br />
daarin erg mee. Hij benadrukt daarbij dat leraar én leerling sámen deelnemer aan<br />
dat leerproces behoren te zijn. Dat aspect van gezamenlijkheid sluit volgens hem<br />
aan bij de behoefte van leerlingen aan relatie en relatievorming; die gedeelde<br />
zoektocht en gedeelde ervaring geven een impuls om de historie in te duiken. Ik<br />
heb dat gemerkt aan mijn eigen kinderen; die wilden ook weten wat er bij een<br />
bezochte opgraving op de muren stond. Al toen zij tien jaar waren. Toen hadden<br />
we heel organisch met het leren van Latijn kunnen starten.”<br />
Van Oers ziet in de huidige tijd veel cultuurproducten waarin de antieke cultuur<br />
verwerkt is: films, strips, boeken. Volgens hem kunnen leerlingen daardoor behoefte<br />
krijgen om te weten te komen wat er in originele teksten uit die cultuur staat. Hij<br />
herinnert zich dat klasgenoten en hij in de laatste twee klassen van het gymnasium<br />
⏐ 46