Bijlage 15 Archeologie - ruimtelijkeplannen.enschede.nl ...
Bijlage 15 Archeologie - ruimtelijkeplannen.enschede.nl ...
Bijlage 15 Archeologie - ruimtelijkeplannen.enschede.nl ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
11 Spek 2004.<br />
12 Spek 2004.<br />
13 Vervloet, 1986.<br />
14 Schorn, 2004.<br />
<strong>15</strong> Van alle overige putten zijn door het<br />
veldteam telkens 3 kolomopname’s<br />
van het noordprofiel gemaakt.<br />
16 NNI, 1989 en Bosch, 2000.<br />
17 Ten Cate et al., 1995.<br />
18 Deze is als memo bij dit rapport<br />
geleverd aan de directievoerende<br />
(ArcheoLogic Past2Present).<br />
baar. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat<br />
deze gelaagdheid geen relatie heeft tot<br />
antropogene ophogingsactiviteiten maar eerder<br />
samenhangt met lokale hydrologische<br />
processen. 11<br />
Een categorie grondsporen die nauw verbonden<br />
is met de reconstructie van de landbouwgeschiedenis<br />
van de Middeleeuwen en<br />
Nieuwe tijd betreft de zogenaamde spitsporen<br />
en esgreppels. De spitsporen en esgreppels<br />
hangen vermoedelijk samen met<br />
pogingen om de waterdoorlatendheid op<br />
lokaal niveau te verbeteren of om uitgespoelde<br />
mineralen naar het akkeroppervlak<br />
te brengen. Een bijzondere categorie esgreppels<br />
dateert uit de 18 e en 19 e eeuw. Deze is<br />
vaak te vinden in de periferie van de akkers.<br />
De greppels zijn gegraven teneinde grond te<br />
verzamelen om te vermengen met mest uit<br />
de potstal. 12 De potstal ontstaat pas aan het<br />
eind van de Middeleeuwen en wordt als<br />
zodanig beschouwd als een relatief recente<br />
landbouwtechnische verbetering. 13 De potstal<br />
is blijven bestaan tot de invoering van de<br />
kunstmest in de 19 e eeuw. Aanvankelijk zullen<br />
de mest en plaggen op het erf in de<br />
ope<strong>nl</strong>ucht met elkaar zijn vermengd.<br />
4.2 Veldonderzoek<br />
Het booronderzoek dat is uitgevoerd in het<br />
kader van het verkennend en waarderend<br />
archeologisch onderzoek bevestigt bovenstaand<br />
beeld van de geologische ontwikkeling<br />
van het gebied. 14 In aanvulling op dit<br />
beeld wordt opgemerkt dat in het dekzand<br />
lokaal veen en leemafzettingen voorkomen.<br />
Daarnaast wordt op basis van dit onderzoek<br />
voor een groot deel van het terrein geconcludeerd<br />
dat de oorspronkelijke bodem grotendeels<br />
in tact aanwezig is onder de es.<br />
Deze zones zijn op de verwachtingskaart<br />
aangegeven als gebieden met een hoge en<br />
middelhoge archeologische verwachting. De<br />
hoge zwarte enkeerdgronden beperken zich<br />
tot het hoogste deel van het terrein.<br />
Tijdens het IVO zijn 163 putten aangelegd.<br />
Gezien de grote variatie in textuur en<br />
bodems is in overleg met de directievoerder<br />
besloten twee profielen op te nemen van<br />
twee kruiselings georiënteerde raaien en<br />
daarnaast ad random enige putten te bekijken<br />
en indien noodzakelijk te beschrijven.<br />
Uiteindelijk zijn profielen beschreven van<br />
twee doorlopende raaien en een drietal korte<br />
raaien <strong>15</strong> (afbeelding 4.1.1). De lithologie is<br />
laagsgewijs gedocumenteerd.<br />
Bij de beschrijving is SBB 5.1 gehanteerd<br />
waarbij de lithologie is beschreven conform<br />
NEN 5104. 16 Bodems zijn beschreven conform<br />
de handleiding bodemgeografie van het<br />
Staring Centrum. 17 Daarnaast is afgesproken<br />
om een onderzoeksvoorstel voor een geïntegreerd<br />
landschappelijk onderzoek op te stellen<br />
voor een eventueel vervolgonderzoek. 18<br />
Hoewel de lithologische opbouw sterk wisselt<br />
over het terrein is in het algemeen<br />
sprake van de volgende lithologische<br />
opbouw. De basis wordt gevormd door grof<br />
(600-1000 µm) slecht afgerond slecht gesorteerd<br />
grindrijk zand (Zs1(g1)). In dit pakket<br />
zand bevinden zich zwerfstenen die sterk<br />
variëren in diameter. Op twee plaatsen kon<br />
de sedimentaire gelaagdheid in dit pakket<br />
worden vastgesteld (put 181 en put 527).<br />
Hierbij werd duidelijk dat in de top van dit<br />
sediment enkele cryoturbate structuren voorkomen,<br />
maar dat daaronder geen enkele<br />
aanwijzing bestaat voor stuwinggelaagdheden.<br />
Dit pakket is afgedekt door een pakket<br />
matig fijn uiterst siltig zand of sterk zandige<br />
leem (Zs4/Lz3(g1) 105-210 µm). Deze laag<br />
bevat vrijwel steeds een laag percentage<br />
grind en soms zwerfstenen en wordt gekenmerkt<br />
door gleyverschijnselen. Daarboven<br />
bevindt zich een pakket matig fijn tot matig<br />
grof, matig afgerond zwak siltig zand (Zs1<br />
<strong>15</strong>0-300 µm). In dit zand zijn geen sedimentaire<br />
gelaagdheden waargenomen. Dit zand<br />
is relatief rijk aan mineralen ten opzichte van<br />
“gewoon” dekzand. Op enkele plaatsen is de<br />
top van deze laag verploegd en aangerijkt<br />
met houtskool, aardewerk verbrande klei, etc.<br />
Over het gehele terrein is de top van dit pakket<br />
afgedekt met een pakket matig tot sterk<br />
humeus, matig fijn, zwak siltig zand (Zs1h2/3<br />
<strong>15</strong>0-210 µm). In dit pakket zijn vrijwel steeds<br />
drie of meer lagen herkenbaar waarbij de<br />
onderste lagen steeds bruin van kleur zijn,<br />
terwijl de bovenste lagen steeds zwart van<br />
kleur zijn. Uitzondering hierop vormen de<br />
putten 59, 63, 65 en 69 in het noordelijk deel<br />
van het onderzochte terrein. Hier is het<br />
afdekkende pakket zonder uitzondering zwart<br />
van kleur.<br />
Verspreid over het terrein komen verschillende<br />
bodemtypen voor. Vanuit archeologisch<br />
perspectief is het belangrijk een onderscheid<br />
te maken tussen de van nature aanwezige<br />
bodemtypen (podzolen en brikgronden) en<br />
de door de mens beïnvloede bodemtypen<br />
(eerdgronden). Voor de Middeleeuwen<br />
bestond het esdekke<strong>nl</strong>andschap namelijk<br />
nog niet en geven de natuurlijke bodems<br />
weer welke mogelijkheden het terrein bood.<br />
Hieronder volgen enkele profielbeschrijvingen<br />
en foto’s van profielen die een indruk<br />
geven van de verschillen in lithologische,<br />
geologische en bodemkundige opbouw.<br />
Put 281 (afbeelding 4.1.2)<br />
Nadat dit profiel is beschreven is dit profiel<br />
ADC ArcheoProjecten Rapport 413 Enschede, Usseler Es<br />
9