das system der starken verba und die periodisierung im ... - DWC

35
gang i > e ha~en wir keine sicheren Beispiele 67). Für eu vor a tritt
jedoch in, den Inschriften nie ea auf (vgl. z.B. LeugaR, -leubaR),
und dies ist zwar eine merkwürdige Tatsache, die sich aber, wie man
weiter (§ 24) sehen wird, dennoch begreiflich machen lässt.
In den altgermanischen Dialekten erscheint der a-Umlaut an
gewisse Bedingungen gebunden. So wird er im Altnordischen von
einem vorhergehenden g oder k verhindert (skip, gil) . Hier sind
ausserdem die ursprünglichen Verhältnisse vielfach ausgeglichen,
und daher treten auch oft Doppelformen auf 68) . Im Westgermanischen
ist die Verbreitung gleichfalls sehr unregelmässig. Man muss
auch hier rechnen mit Einfluss des umgebenden Konsonantismu8
und Ausgleich (vgl. z.B. ahd. quec, ae. cwic, ndl. kwik; auch ahd.
scil nebst scef) 69).
Das Gotische weist gar keine a-Wirkung auf, aber auch dies ist
leicht verständlich, da hier weder der e-i- noch der i-e-übergang
vom Vokalismus der Folgesilbe bedingt ist. Aber das bedeutet noch
nicht, dass das Gotische ursprünglich keine Bedingung dieser Art
gekannt hat 70) . Ich werde weiter unten den triftigen Beweis führen,
dass Umlaut auch im Gotischen gewirkt hat.
Aus der allgemeinen Verbreitung dieser Erscheinung in den
altgermanischen Dialekten ist jedenfalls der Schluss zu ziehen, dass
auch ihr Anfang im Gemeingermanischen anzusetzen ist.
§ 23. Die Resultate zusammenfassend, ist L. E. van Wijk schon
zum folgenden Schluss gekommen, dem ich in seiner Allgemeinheit
beipflichten kann : "Deze a-Umlaut (nämlich van i) moet ongeveer
gelijktijdig gewerkt hebben met de a-Umlaut van U. Maar toch is de
a-Umlaut van u veel regelmatiger doorgevoerd. Het ligt voor de
hand om de onregelmatigheden bij de a-Umlaut van i toe te schrijven
aan de overgang van de e in i, die in veel gevallen plaats had. De
opkomst van de ~-Umlaut zou dan ook meteen de verklaring zijn
voor het feit, dat de vernauwingsbeweging van de e in de noord- en
westgerm. dialekten gestoord wordt. De e zou hier ongeveer tegelijkertijd
onder invloed gestaan hebben van een tendenz tot vernauwing
en van een verwijdingstendenz, waardoor enerzijds de
vernauwingsbeweging gestoord werd in zijn voortgang, anderzijds
de a-Umlaut geen gelegenheid kreeg zich regelmatig te ontwikkelen
. .. Wanneer de a-Umlaut de overgang van de t in i heeft tegengewerkt,
dan moet het begin van de a-Umlaut liggen ná het begin
van de vernauwing. Uit de grillige verspreiding in de dialekten kan
men reeds opmaken, dat de a-Umlaut in zijn geheel althans niet
oerg. kan zijn. Maar het begin kan het wel zijn" 7J). Statt "urgermanisch"
ist hier in übereinstimmung mit meiner Terminologie
"gemeingermanisch" zu setzen 72).
35