De Eiwittransitie - Eerste Kamer der Staten-Generaal
De Eiwittransitie - Eerste Kamer der Staten-Generaal
De Eiwittransitie - Eerste Kamer der Staten-Generaal
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Factor 'ecologie'<br />
“Vrijwel tot 1900 bleef (de samenstelling van de diverse maaltijden van de dag) in<br />
eerste instantie afhankelijk van de producten die de directe omgeving voortbracht, en<br />
niet alleen omdat die het goedkoopst waren. <strong>De</strong> hoge be<strong>der</strong>felijkheidsgraad van de<br />
meeste levensmiddelen evenals de gebrekkige transportmiddelen in vroeger tijd<br />
stonden een massaal gebruik van producten uit den vreemde in de weg.” (Jobse-Van<br />
Putten 1995)<br />
<strong>De</strong> beperking tot lokale distributie van levensmiddelen betekende dat onze<br />
eiwitbronnen bepaald werden door de lokale ecologisch-geologische situatie. Flora,<br />
fauna, klimaat en het weer, de bodemgesteldheid (zand of klei of löss; de waterstand,<br />
overstromingen) bepaalden welke gewassen gedijden. Met name het water speelde<br />
een grote rol: wie iets wilde verbouwen of vee wilde houden, moest het water te lijf,<br />
met sloten, dijken, en molens. Dit maakte dat de vroege bewoners van wat nu<br />
Ne<strong>der</strong>land is voor hun voeding sterk afhankelijk waren van veeteelt, en dus van<br />
dierlijke eiwitten.<br />
Voor een historische analyse van landbouwactiviteiten in <strong>De</strong> Ne<strong>der</strong>landen is het<br />
zinvol een on<strong>der</strong>scheid te maken tussen de kustprovincies (de provincies aan de<br />
Noordzee en de Waddenzee) en de landgewesten (de Vries 1979). <strong>De</strong> kustgebieden<br />
hadden veen en kleigronden, en de productie was gericht op regionale handel, en dus<br />
op de vraag in de steden. <strong>De</strong> landbouw werd gedomineerd door veeteelt, maar er<br />
werd wel akkerbouw bedreven, net als diverse nevenwerkzaamheden. <strong>De</strong> bodem in de<br />
landgewesten hadden vooral zand en rivierklei. <strong>De</strong> productie hier was juist gericht op<br />
zelfvoorziening; handel werd pas laat van belang. <strong>De</strong> landbouw werd gedomineerd<br />
door akkerbouw; belangrijke gewassen waren de broodgranen: rogge, boekweit, haver<br />
en gerst. Pas na de landbouwcrisis in de 19de eeuw stapt men over op veeteelt.<br />
Vroege landbouw<br />
<strong>De</strong> eerste veehou<strong>der</strong>s, die vanaf 4000 v.Chr. ons land permanent bewoonden, hielden<br />
hun koeien waarschijnlijk voor het vlees. Pas in de ijzertijd (800 v.Chr.) zouden ze<br />
over zijn gegaan op melkvee, toen ze de kaasbereiding leerden. Zo vestigden zich<br />
omstreeks 1600 voor Christus boeren in een drooggevallen gebied bij Hoorn. Ze<br />
lieten er hun koeien grazen en verbouwden graan op hoger gelegen gronden. Rondom<br />
waren sloten gegraven om het erf droog te houden. Op den duur was het erf niet meer<br />
droog te houden, en werden ze door het water verdreven (omstreeks 800 v. Chr.). We<br />
bleven terpen bouwen: “Op de langwerpige, drooggemaakte landstroken, nu nog<br />
kenmerkend voor het landschap, werd aanvankelijk akkerbouw bedreven. Maar het<br />
gewonnen land zakte in (...) en werd drassiger, zodat het op den duur alleen nog als<br />
grasland was te gebruiken.” (Vernooij 1994)<br />
Voor 1500<br />
Tot circa 1500 zijn <strong>De</strong> Ne<strong>der</strong>landen een “rurale economie met wijd verspreide<br />
handelsbetrekkingen en – zeker wat betreft de kustprovincies – geplaatst in een voor<br />
64