HERMENEUS jrg 56-1984 nummer 2 - Tresoar
HERMENEUS jrg 56-1984 nummer 2 - Tresoar
HERMENEUS jrg 56-1984 nummer 2 - Tresoar
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Cyclopen als bouwers<br />
Wie Griekenland bezocht heeft, kent ongetwijfeld de indrukwekkende Cyclopische<br />
muren van Mycene en Tiryns, opgebouwd uit blokken van zo enorme<br />
afmetingen, ‘dat een span muildieren zelfs de kleinste steen nog niet in beweging zou<br />
kunnen krijgen’, zoals Pausanias in zijn 2e eeuwse ‘Guide bleu’ schrijft (2,25,8). De<br />
Cyclopen, die deze muren bouwden, zouden een Thracisch volk zijn geweest,<br />
waarvan een deel naar Lydië verbannen was. Vandaaruit keerden ze weer naar<br />
Griekenland terug op uitnodiging van koning Proitos, die hen de burcht van Tiryns<br />
liet bouwen. Proitos voelde zich namelijk bedreigd door zijn tweelingbroer Akrisios,<br />
die in het nabije Argos heerste. ‘Cyclopisch’ blijkt in elk geval voor de Grieken een<br />
begrip te zijn geweest, als we zien hoe Euripides Mycene aanduidt als ‘de<br />
Cyclopische stad’, en Pindarus Tiryns omschrijft als ‘het Cyclopisch voorportaal van<br />
Eurystheus’. Latere dichters schrijven ook andere indrukwekkende bouwwerken wel<br />
aan de Cyclopen toe; en wanneer Vergilius wil aanduiden dat het bastion van<br />
Proserpina, waaraan Aeneas de Gouden Tak moet bevestigen, van brons of ijzer is,<br />
schrijft hij dat ze gebouwd zijn ‘met de ovens van de Cyclopen’ (Aeneis 6, 630).<br />
De Cyclopen in de Odyssee<br />
De Cyclopen, waarvan we er één vooral zo goed kennen uit de beschrijving die<br />
Homerus van hem geeft in het 9e boek van de Odyssee, vertonen vrijwel geen<br />
overeenkomst met de Smeden en de Bouwers, afgezien misschien van hun voorkeur<br />
voor grote rotsblokken. De Homerische Cyclopen zijn geïsoleerd levende<br />
natuurmensen, die profiteren van hetgeen de natuur hun biedt. Zonder dat zij er iets<br />
voor behoeven te doen groeit voor hen het koren en gedijt de wijnstok; verder<br />
houden zij schapen en geiten, waarvan zij de melk zelf verwerken. Kortom, hun land<br />
was een waar paradijs voor moderne liefhebbers van het onbedorven leven, hoewel het<br />
nog beter toeven zou zijn geweest op het idyllische eiland, waar Odysseus landde,<br />
vóór hij aan zijn bezoek aan Polyphemus begon: want daar kwamen de Cyclopen, die<br />
geen scheepvaart kenden, gelukkig nooit. Het waren immers geen aantrekkelijke<br />
heren, maar eenzelvige figuren, die elk met vrouw en kinderen in een eigen grot<br />
woonden, niet bepaald beschikkend over wat je noemt ‘goede contactuele eigenschappen’.<br />
Terecht had Odysseus er een voorgevoel van, dat hij ‘een man ging bezoeken,<br />
die beschikte over een ontzaglijke kracht zonder beschaving, wars van alle<br />
verplichtingen tegenover mensen en goden’ (v. 213-5).<br />
De Cycloop Polyphemus, bij wie Odysseus toevallig belandt, onderscheidt zich<br />
in zoverre van de andere, dat hij zich uitsluitend met veeteelt schijnt bezig te houden.<br />
Brood zien we hem niet eten, maar dat komt misschien ook, omdat hij door<br />
Odysseus’ komst nu mensenvlees op het menu heeft staan. Verder leeft hij alleen,<br />
zonder vrouw en kinderen, een essentiële trek in verband met de loop van het<br />
verhaal. Dit verloop lag voor Homerus overigens nogal vast, omdat de oorsprong van<br />
de Polyphemus-episode ongetwijfeld gezocht zal moeten worden in de sfeer van het<br />
sprookje, en ook sprookjes hebben bij al hun veelvormigheid doorgaans een vast<br />
schema.<br />
Eenoog en Tweeoogje<br />
In 1928 publiceerde de Russische folklorist Vladimir Propp een fenomenologische<br />
studie van het Russische sprookje. Uit zijn onderzoekingen, die ook op andere<br />
sprookjes van toepassing zijn, blijkt, dat zich in de opbouw van sprookjes uit<br />
4/60