er - Home
er - Home
er - Home
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
2<br />
Conjunctional<br />
adv<strong>er</strong>bs<br />
20<br />
to<strong>er</strong>ist v<strong>er</strong>dronken was, hebben ze een strandwacht met reddingsboten<br />
ingezet. Typisch, e<strong>er</strong>st moet <strong>er</strong> een ongeluk gebeuren, en ______ (10) doen<br />
ze <strong>er</strong> pas iets aan.<br />
Ex<strong>er</strong>cise 2.2<br />
Ent<strong>er</strong> the correct conjunction. Select from<br />
omdat doordat want daardoor daarom<br />
Sometimes you have more than one option.<br />
Situation: Driving in bad weath<strong>er</strong>.<br />
1 Er was gist<strong>er</strong>en dichte mist in het westen. ______ is dat ongeluk met<br />
die vrachtwagen op de A2 gebeurd.<br />
2 Als het zo mistig is moet je voorzichtig rijden ______ je kunt maar een<br />
paar met<strong>er</strong> voor je op de weg zien.<br />
3 Ik rijd niet graag in slecht we<strong>er</strong>. ______ ga ik bij mistig we<strong>er</strong> meestal<br />
met de trein naar w<strong>er</strong>k.<br />
4 Ik ben een ke<strong>er</strong> in de b<strong>er</strong>m g<strong>er</strong>eden ______ het ijzelde en de weg<br />
glad was.<br />
5 ______ ik voor een kat op de weg moest remmen, raakte ik in de slip.<br />
6 Gelukkig w<strong>er</strong>kte de motor nog. ______ kon ik we<strong>er</strong> op de weg komen.<br />
7 Ik ben heel langzaam naar huis g<strong>er</strong>eden, ______ de weg was spekglad.<br />
8 Ze vroegen thuis of ik spoken had gezien, ______ mijn handen nog trilden<br />
van de schrik.<br />
Ex<strong>er</strong>cise 2.3<br />
Connect each sentence pair with the conjunctional adv<strong>er</strong>b between<br />
brackets. The first word of the sentence is given.<br />
1 Pet<strong>er</strong> had het hoofdstuk goed gele<strong>er</strong>d. Hij had een onvoldoende voor<br />
de test (echt<strong>er</strong>).<br />
Hij ________<br />
2 Karin kan niet goed tennissen. Ze slaat de ballen altijd in het net<br />
(integendeel).<br />
Integendeel, ________<br />
3 Pet<strong>er</strong> heeft een wiskundeknobbel. Johan heeft me<strong>er</strong> v<strong>er</strong>stand van talen<br />
(daarentegen).<br />
Johan ________<br />
4 Sanne doet vi<strong>er</strong> ke<strong>er</strong> p<strong>er</strong> week yoga. Ze heeft veel last van haar rug<br />
(toch).<br />
Toch ________