Rapport final de l'étude: Remèdes juridico-institutionnels pour une ...

Met betrekking tot het verkeer kunnen het Gewest of de gemeenten dus verordeningen nemen
inzake bijvoorbeeld: de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en
de schoonheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan, de woonkwaliteit en
het gemak van het langzaam verkeer met name door voorkoming van lawaai, stof en rook bij
de uitvoering van werken, en door deze werken op bepaalde uren en dagen te verbieden, de
toegang voor de personen met verminderde beweeglijkheid tot al dan niet bebouwde
onroerende goederen of delen ervan toegankelijk voor het publiek, tot installaties en
wegen alsook de gebruiksveiligheid van een voor het publiek toegankelijke plaats.
De verordeningen mogen echter niet afwijken van de opgelegde voorschriften inzake de grote
wegen.
De Brussels hoofdstedelijk Regering nam op 3 juni 1999 een besluit aan tot vastlegging van titels
I tot VII van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening die van toepassing is op het
grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (verder G.S.V.). 205 De G.S.V. behandelt
een waaier van materies. Titel 4 regelt de toegankelijkheid van de gebouwen voor personen met
beperkte mobiliteit
Titel 7 handelt over de wegen, de toegang ernaar en de omgeving ervan. Volgens de
memorie van toelichting streven deze normen ernaar de goede aanleg van de openbare
ruimte te creèren als noodzakelijke voorwaarde voor een evenwichtige ontwikkeling van de
stad. Tevens verwijst hij naar het gewestelijk ontwikkelingsplan die deze aanleg op basis
van twee assen ziet: de herinrichting van structurerende ruimte en de specialisatie van de
wegen .Deze titel wilt op basis van het GEWOP minimale basisregels opleggen voor een
juiste aanleg van de weg. Deze basisregels zijn enkel van toepassing op de handelingen en
werken aan de wegen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is (met
uitzondering van de spoorwegen). De controle op de uitvoering van deze regels voor de
goede aanleg der wegen gebeurt immers in hoofdzaak bij de afgifte van de
stedenbouwkundige vergunningen.
Het belang van de verordening ligt in het feit dat voor een groot aantal werken van geringe
omvang geen stedenbouwkundige vergunning vereist is en dus niet aan controle onderworpen
zijn.
Een harmonisering van de regels voor de goede aanleg der wegen (Zie bijlage 3) werd als
noodzakelijk aangevoeld en dit verklaart waarom de voorschriften van titel VII ook toepasselijk
werd gemaakt op de handelingen en werken aan de wegen. Het toepassingsgebied 206 van deze
titel heeft bijgevolg betrekking op:
1_ alle handelingen en werken met betrekking tot de landwegen, de toegangen ertoe
en de naaste omgeving ervan, met uitzondering van de spoorwegen, zoals bedoeld in
artikel 84, § 1 van de ordonnantie van 29.8.1991 houdende de organisatie van de
planning en de stedenbouw en
2_ de handelingen en werken die omwille van hun geringe omvang, vrijgesteld zijn
van een stedenbouwkundige vergunning, zoals bedoeld in artikel 84, § 2 van de O.P.S.
De handelingen en werken van geringe omvang die de voorschriften van titel VII daarentegen
niet naleven, ook al bestaat er een geldige reden voor, worden onderworpen aan een
205 B.S. 9 juli 1999.
206 Artikel 1, § 2.Titel VII, G.S.V.