06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

128 HOOFDSTUK 3<br />

Van Alphens toon is echter veel rustiger en minder bijtend dan Van Goens’. Voorzichtig<br />

vraagt hij: “Zoude het niet mogelijk zijn, dat de Nederlanders in het stuk van<br />

poëzij zig zelven nog niet regt kenden? Ik heb dit wel eens vermoed. De kennis en<br />

ervaring, die ik aan lezen en samenspreken verschuldigd ben, heeft mij wel eens in<br />

dat vermoeden gesterkt” (Van Alphen 1999, I:4). Impliciet zegt hij hier dat de<br />

Nederlanders te weinig buiten hun eigen taal lezen. Hij citeert een recentelijk verschenen<br />

Nederlands gedicht waarin de eigen literatuur boven die van Ovidius en zelfs<br />

boven die van Homerus geplaatst wordt. Hij noemt dat soort uitspraken buitensporig,<br />

maar hij vreest dat veel landgenoten er ook zo over denken. “Ik voor mij, die niet<br />

geheel vreemd ben in de werken der oude en hedendaagsche Digters, zou niet<br />

schroomen van te erkennen, dat onze Hollanders, in dezen tegenwoordigen tijd, geen<br />

stukken van poëzij voor den dag brengen, die even schoon zijn als die der Ouden, of<br />

die der Franschen, Engelschen en Duitschers” (Van Alphen 1999, I:5). Het kan nauwelijks<br />

duidelijker: de Nederlandse literatuur hinkt achterop. Let wel: “men veragt<br />

ze [de Nederlandse letteren, CM] zeker daarom nog niet, om dat men ze minder<br />

schat dan anderen. Die VIRGILIUS beneden HOMERUS stelt, verdient nog niet onder<br />

de veragters van VIRGILIUS gerekend te worden” (Van Alphen 1999, I:5). Van<br />

Alphen slaat en zalft. 56 Het is echter niet zo dat die achterstand een noodzakelijk feit<br />

is: figuren als Erasmus, Grotius, Vondel, Hooft, Boerhave, Musschenbroek 57 hebben<br />

bewezen dat ook Nederland genieën kan voortbrengen. Het ‘feit’ dat de Engelse,<br />

Franse en Duitse literatuur nu wel grote werken produceert, en de Nederlandse niet,<br />

kan dus niet te maken hebben met iets intrinsiek Nederlands – behalve misschien “de<br />

lauwheid en ijverloosheid, die in andere opzigten onze natie in deze eeuw meer aankleeft<br />

dan in het begin der vorige” (Van Alphen 1999, I:9). Maar ook dat kan niet<br />

de volle verklaring zijn.<br />

Wat dan; zal ik mijn hart regt uitspreken, dan moet ik zeggen: het is ’t<br />

gebrek aan eene wijsgerige beoeffening der schoone kunsten en wetenschappen,<br />

en daar uit volgend verkeerd gebruik van gebrekkige modellen,<br />

die ons in het stuk van poëzij nog ver agter onze naburen stelt. Men wijst<br />

onze jonge vernuften in de poëzij, op de eerste ijsbrekers; op HOOFT, op<br />

VONDEL, op VOLLENHOVE, op POOT; dezen zijn voor onze vernuften het<br />

Antieke. Hen te willen voorbijstreven zou, naar de meening der meesten,<br />

dwaasheid zijn. Zij zullen altoos onze modellen blijven. Zo denken onze<br />

meeste digters, zo dagt ik ten minsten over eenige jaren, en veelen met mij;<br />

daar ik die wijze van denken gekregen had door het lezen van boeken en<br />

door gesprekken met anderen. Maar dit is juist de verkeerde weg om te<br />

vorderen. Men moest deze geniën hun regte plaats aanwijzen, hunnen<br />

gebreken naspeuren zo wel als hunne schoonheden, en dit op wijsgeerige<br />

gronden, volgens regels, getrokken uit de menschkunde en zielenleer (Van<br />

Alphen 1999, I:9-10).<br />

In een voetnoot haast Van Alphen zich te zeggen dat zijn opmerking over het willen<br />

overtreffen van de grootheden uit het verleden enkel maar kan opgaan voor wat kan

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!