06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>IN</strong>LEID<strong>IN</strong>G 5<br />

pijnlijk besef van zijn zinnelijke nietigheid tot het glorieuze besef van zijn bovenzinnelijke<br />

bestemming.<br />

Na Kant bespreek ik het esthetisch idealisme van Friedrich Schiller. Schillers filosofische<br />

werk werd niet vertaald, maar zijn teksten over het verhevene zijn naar mijn<br />

mening een belangrijke referentie voor de Nederlandse receptie van het kantiaans<br />

verhevene. Ik besteed veel aandacht aan deze auteur omdat Schillers nadruk op het<br />

pedagogische en ethische aspect van het verhevene nauw aansluit op de latere Nederlandse<br />

teksten over het verhevene. Schiller wil Kants Erhabene toepassen in zijn<br />

toneelpraktijk, en ontwikkelt daarvoor een eigen invulling die een bijzondere plaats<br />

inneemt in zijn project van de esthetische opvoeding. Tegelijkertijd vormt zijn denken<br />

een schakel met de oudere beschouwingen. De inleidende paragraaf van mijn<br />

bespreking van Schiller kan dan ook beschouwd worden als een samenvattingsmoment:<br />

ik beschouw Schiller als de achttiende-eeuwse denker die de nieuwe filosofie<br />

van Kant bevattelijk presenteerde voor de Nederlanders, die vanuit eenzelfde achttiende-eeuws<br />

kader Kants werken benaderden. Om dat punt hard te maken zet ik<br />

eerst uiteen wat de moeilijkheden en twistpunten van het pre-kantiaanse denken over<br />

het verhevene waren, wat Kant daar tegenover stelde, en in hoeverre Schiller dat alternatief<br />

in het achttiende-eeuwse kader herformuleerde (met zijn eigen klemtonen en<br />

variaties).<br />

Van Hemerts verwoede pogingen om de kritische filosofie in Nederland te introduceren<br />

kenden een bescheiden succes, en hebben geleid tot de eerste oorspronkelijke<br />

Nederlandse bijdragen over het verhevene in de vorm van drie redevoeringen over het<br />

verhevene, van Paulus van Hemert zelf (1804), Theodorus van Swinderen (1808) en<br />

Johan Frederik Lodewyk Schröder (1810). Ieder van hen was in het eerste decennium<br />

van de negentiende eeuw erg actief in het verspreiden van de inzichten van<br />

Kant, weliswaar elk met hun eigen nuances, maar – zo wil ik aantonen – allen beïnvloed<br />

door Schillers lezing van Kant. Ik sluit dit hoofdstuk over de introductie van<br />

een idealistische poëtica af met een korte bespreking van de twee gepubliceerde antwoorden<br />

op een prijsvraag uit 1808 over het verschil tussen het schone en het verhevene.<br />

Beide bekroonde verhandelingen zijn geschreven door buitenlanders, maar verschenen<br />

met een Nederlandse vertaling.<br />

Hoofdstuk 5 is gewijd aan de meest eigenzinnige onder de Nederlandse kantianen,<br />

Johannes Kinker. Dit hoofdstuk valt uiteen in twee delen. In het eerste deel bespreek<br />

ik De vereeniging van het verhevene met het schoone, een allegorisch toneelstuk uit<br />

1805, waarvan ik wil aantonen dat Kinker de kantiaanse strikte tweedeling van het<br />

schone en het verhevene met behulp van de inzichten van Schiller ter discussie stelt.<br />

In het tweede deel analyseer ik de esthetische overtuigingen van de oudere Kinker,<br />

aan de hand van de voorredes tot zijn driedelige Gedichten (1819-1821), en de lezing<br />

“Iets over het schoone” (uitgesproken in 1823, gepubliceerd in 1826). Daaruit blijkt<br />

dat Kinker Schillers esthetisch idealisme radicaal doordenkt, waarbij het verhevene<br />

en het schone opgaan in een ideale vorm van schoonheid.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!