06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

356 HOOFDSTUK 6<br />

31. In deze tekst, “Over dichterlijke geestdrift en dweepery”, laat Bilderdijk zich minder negatief uit<br />

over het verstand. Hij pleit er zelfs voor dat het verstand het gevoel vormt en stuurt, omdat het<br />

gevoel anders “stomp, dof, en dierlijk, […] van zich-zelve onzeker, onbestemd, en een bron van<br />

misleiding, van dwaling, van onzin, ja zelfs van verwarring en kwelling des verstands” is (Bilderdijk<br />

1820:22). Let wel: Bilderdijk heeft het in die passage over het ontspoord gevoel van de dweper.<br />

Bovendien is het samengaan van gevoel en verstand het logische gevolg van de harmonieuze<br />

mens, in wie alle vermogens op elkaar inwerken.<br />

32. “Iedereen wist indertijd dat elke waarachtige dichter wel een ‘enthousiast’ moet zijn. De rijmelaars<br />

en verzensmeders verwarden evenwel enthousiasme met dweperij, zodat men in de verbeelding<br />

de bron van dichterlijke geestdrift ging zoeken” (Van Eijnatten 1998a:436).<br />

33. Meer zelfs: in feite moet het verstand God en godsdienst omarmen: “Godsdienst is niet alleen de<br />

erkenning van God in het hart, het gevoel van de invloeden van God en die van de hogere, geestelijke<br />

wereld. Godsdienst is tevens de erkenning van God door het verstand en de zintuigen. De<br />

mens moet God als één geheel aanvaarden, als een samensmelting van hart, verstand en ‘zintuigelijkheid’”<br />

(Van Eijnatten 1998a:163).<br />

34. De Deugds claim dat “there can be no doubt that Bilderdijk should be placed among the post-<br />

Kantian idealists like Fichte and Schelling” (De Deugd 1992:375) lijkt mij onterecht; of zoals<br />

Van Eijnatten (2001:314) het uitdrukte: “Such statements are largely products of wishful thinking.”<br />

Ook Kinker probeerde Bilderdijk in te lijven in de kantiaanse rangen: in een niet-gepubliceerde<br />

recensie van “De ziekte der geleerden” stelde hij: “Er bestaat misschien in ons vaderland<br />

geen Dichter, die, in den grond, met dit gedeelte der Critische Wijsgeerte [de Kritik der<br />

Urteilskraft, meer bepaald de definitie van het genie, CM] zoo eenstemmig is, als de Heer B.”<br />

(Kinker in Vis 1967:346). Ook hier is een zekere wishful thinking mee gemoeid.<br />

35. “Duitsland was […] voor Bilderdijk niet alleen het land van de verderfelijke Aufklärung, maar<br />

ook dat van alchimisten, de rozenkruisers, de geheime gezelschappen en obscure Schwärmer”<br />

(Van Eijnatten 1996:283). Specifiek over Kant blijkt Bilderdijk zich in eerste instantie niet<br />

negatief uitgelaten te hebben, maar de oudere Bilderdijk verafschuwde Kants filosofie (zie o.a.<br />

Schokker (1933:102-104); Lagerwey (1958:44); Johannes (1993)).<br />

36. Bavinck verontschuldigt Bilderdijks uithalen omdat het in “zijn strijd tegen het rationalisme,<br />

niet eene onverschillige theorie, maar een allergewichtigst levensbelang gold. Tegenover deze<br />

richting kan hij geen oogenblik eene koele, neutrale houding aannemen. Als hij er maar aan<br />

denkt, wordt hij warm, geraakt hij in vuur en begint zijn bloed te koken. Alle belangen staan<br />

daarbij op het spel: godsdienst, zedelijkheid, recht, huwelijk, gezin, maatschappij, staat, wetenschap,<br />

kunst worden er door ondermijnd en verwoest. Want rationalisme, dat is de autolatrie,<br />

de dwaze zelfverheffing van den mensch, de belachelijke poging van het behoeftig, jammerlijk,<br />

in zichzelven onwaardig schepsel, dat mensch heet, om ieder voor zichzelf en op alle gebied zijn<br />

eigen wetgever, zijn eigen rechter, zijn eigen God te zijn. Ziedende verontwaardiging, brandende<br />

toorn, grenzelooze minachting, wisselen bij Bilderdijk met elkander af, als hij deze waanwijze<br />

domheid zijner eeuw bestrijdt; in meedoogenloozen spot, scherpe satire, vlijmend sarcasme<br />

geeft hij menigmaal lucht aan zijn overkropt gemoed” (Bavinck 1906:105).<br />

37. Bovendien had Bilderdijk zich in zijn stuk “Over dichterlijke geestdrift en dweepery” bijzonder<br />

kritisch over de toneelauteur Schiller uitgelaten. “En wie is die Schiller. Een Enthusiast zal men<br />

zeggen. Ach! dat hy het waar! Neen, een Dweeper, wien ik gaarne zijne onkunde van plan en<br />

ontwerpmaking vergeven, wien ik zijne kinderlijke en somwijlen belachlijke hulpmiddelen niet<br />

wijten zou, had hy iets van den Dichterlijken stijl of bevatting. Neen, een Dweeper, die niets<br />

dan in weêrwil van ’t hart, van de bron des gevoels, niets dan in den geest eener dweepende en<br />

verstandelooze verbeelding zegt: wiens beste bladzijden hem een plaats in het dolhuis verdienen<br />

zou, en wiens slechtste dan verdraaglijk is, als zy hem, zonder aan ’t gene hy schreef te denken,

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!