06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk 2<br />

Fiat obscuritas!<br />

Terwijl in Frankrijk een debat ontstond rond de plaats van het eenvoudige tegenover<br />

(of in) het verhevene, leek in Engeland de aandacht net naar het spectaculaire uit te<br />

gaan. Bergen, stormen en vulkanen leken met nieuwe ogen bekeken te worden. En<br />

die nieuwe blik had gevolgen voor de visie op kunst en literatuur. Toen de Angelsaksische<br />

kritiek (Monk 1935, Nicolson 1959) het achttiende-eeuwse verhevene herontdekte,<br />

werd er meteen van uitgegaan dat er een opmerkelijke omslag in het denken<br />

over het verhevene had plaats gehad. Deze omslag werd als het ware gekristalliseerd<br />

in het standaardwerk van Edmund Burke, de Enquiry, maar werd al een vijftigtal jaar<br />

eerder voorbereid door John Dennis, zo luidde het. 1 Dennis werkte nog grotendeels<br />

in de traditie van Longinus, maar volgens deze visie maakte Joseph Addison met zijn<br />

Pleasures of the Imagination uit 1712 het verhevene ‘definitief’ tot een esthetisch concept.<br />

De verschillen tussen beiden komen echter niet zozeer op een onderscheid tussen een<br />

‘retorisch’ en een ‘natuurlijk’ verhevene neer, als wel op een expliciet religieuze en een<br />

eerder empiristische verklaringsgrond voor de ervaring. Ze hebben wel als gemeenschappelijk<br />

kenmerk dat het accent van het denken over het verhevene in hun werk<br />

verschuift van het object naar de ervaring van het subject – bij de een al wat meer dan<br />

bij de ander. Tegenover deze radicale vernieuwers plaats ik de inzichten van een tijdgenoot<br />

van beiden, die steevast opduikt in overzichtswerken van het verhevene, maar<br />

zelden als werkelijk bepalend voor de ontwikkeling van het concept beschouwd<br />

wordt: Anthony Ashley Cooper, Third Earl of Shaftesbury. Shaftesbury kan gezien<br />

worden als een figuur die tussen Dennis en Addison in staat – chronologisch (al gaat<br />

het hier om een tijdspanne van nauwelijks 8 jaar tussen Dennis’ hoofdwerk en<br />

Addisons Pleasures of the Imagination), maar vooral ideologisch. Daardoor is hij enerzijds<br />

minder bepalend voor de verdere geschiedenis, maar anderzijds tekenend voor<br />

wat de meer traditionele visie op het verhevene zal worden. Een overzicht als dit gaat<br />

immers uit van de revolutionaire ankerpunten, maar een figuur als Shaftesbury –<br />

minstens even briljant, maar minder non-conformistisch – illustreert een minder<br />

theoretische, maar (misschien juist daardoor) contemporain erg populaire onderstroom.<br />

Edmund Burke (1729-1797) was de eerste die een esthetische theorie van het verhevene<br />

ontwierp: A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and<br />

Beautiful (1757). 2 Hij publiceerde het werk (anoniem) in 1757. In 1759 verscheen<br />

een herwerkte tweede druk, maar daarna heeft hij zich niet meer expliciet uitgelaten<br />

over esthetische kwesties: hij had zich in de politiek gestort en zou al spoedig uitgroeien<br />

tot één van de grootste staatsmannen van zijn tijd. Hij was een Whig – progressief<br />

voorvechter van religieuze tolerantie, pleitbezorger van de representatieve<br />

47

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!