06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

236 HOOFDSTUK 4<br />

“Onzer aller gevoel zegt ons, dat ‘er in de Konst, zoo wel als in de Natuur, een zekere<br />

verhevenheid plaats geeft, die ons schrikkelijk roert” (Van Hemert 1804:6). Maar Van<br />

Hemert benadrukt dat dit schrikkelijk verhevene niet de volledige lading dekt: er zijn<br />

voorwerpen die niet angstaanjagend of gevaarlijk zijn, maar toch verheven zijn. Van<br />

Hemert noemt hem niet, maar dat zijn inspiratiebron Immanuel Kant is, blijkt overduidelijk<br />

uit zijn voorbeelden:<br />

Een prachtige starrenhemel, die zig des nachts boven ons hoofd vertoont,<br />

en de onverbiddelijk-strenge wet der eeuwige Rede in ons gemoed – wekken<br />

dan deze beiden dit gevoel niet op? En nogtans is geen van beiden vervaarelijk<br />

voor den beminnaar der Deugd. Is ‘er, even zoo, aan den anderen<br />

kant, niet eene menigte van schrikkelijke en gevaarlijke dingen, waar aan<br />

niemand verhevenheid zal toeschrijven? Genoeg! het Schrikwekkende alleen<br />

verklaart ons den hoogen oorsprong van dit gevoel niet. Ook het dier – ik<br />

herhaale dit – schrikt te rug van het ongemeen groote en sterke: maar de<br />

Mensch, de Mensch alleen, is vatbaar voor het Verhevene! (Van Hemert<br />

1804:6-7).<br />

Silvia Contarini stelt (in één van de erg zeldzame secundaire bronnen over het verhevene<br />

in de Nederlanden) dat Van Hemert twee dingen wil betogen in zijn tekst: ten<br />

eerste, Burke weerleggen, en ten tweede “het aantonen van de kantiaanse band tussen<br />

het verheven gevoel en het trotse oppergezag van de menselijke rede over het blote<br />

geweld van de natuur, en bijgevolg, de erkenning van de menselijke waardigheid als<br />

bevoorrecht moment in de esthetische ervaring” (Contarini 1993a:99). Ze wijst op<br />

een aantal elementen die Van Hemert ontleend heeft aan Burke, en noemt zijn interpretatie<br />

van het kantiaans verhevene onorthodox: “De noodzaak van een duidelijk<br />

antwoord aan Burke kon hem echter ook ingegeven zijn door de lezing van enkele<br />

bladzijden van Moses Mendelssohn en Friedrich Schiller, die Van Hemert een goed<br />

uitgangspunt gaven voor een onorthodoxe interpretatie van de Enquiry en de Kritik<br />

der Urtheilskraft” (Contarini 1993a:103). Van Hemert heeft volgens mij niet zomaar<br />

enkele bladzijden van Schiller gelezen: hij heeft Schillers pedagogische opdracht voor<br />

het verhevene overgenomen, en schrikt er – precies als Schiller – niet voor terug de<br />

spectaculaire voorbeelden van Burke in te zetten voor de volksopvoeding. Bovendien<br />

zijn Burkes inzichten, zoals uit de voorgaande hoofdstukken gebleken is, tot op<br />

zekere hoogte inpasbaar in Kants visie.<br />

De titel van het werk geeft het al aan: de tekst is een redevoering, en Van Hemert<br />

houdt – zeker in het begin van de tekst – rekening met de aanwezigheid van het<br />

publiek. 128 Dat blijkt niet alleen uit de expliciete aansprekingen van dat publiek: hij<br />

herhaalt ook vaak bepaalde belangrijke punten, hij valt terug op bekende en tot de<br />

verbeelding sprekende voorbeelden, hij gooit niet al te veel met namen 129 , en af en<br />

toe keert hij terug naar de kernvraag:<br />

Wat is dan eigenlijk het Verhevene? Wij allen (is ’t niet waar, Geëerden?)<br />

kennen dit gevoel bij ondervinding: en hoe moeijelijk egter valt het ons,

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!