06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

200 HOOFDSTUK 4<br />

kenissen), van het zedelijk goede ziet. In het licht van Van Hemerts bijzondere aandacht<br />

voor de ethische dimensie van Kants filosofie, is deze analogie van groot<br />

belang. “Alle daarstelling, als verzinnenlijking, is of schematisch, of sijmbolisch” (Van<br />

Hemert 1798:207-208). In een schema wordt een vorm voor een verstandsbegrip<br />

gegeven. De gelijkenis is dus aantoonbaar, “door betoog (demonstratie)” (Van<br />

Hemert 1798:208-209). De symbolische daarstelling is echter iets complexer:<br />

in de sijmbolische, wordt aan een begrip, welk door de reden slegts gedacht<br />

kan worden, doch waar aan dus geene zinnelijke aanschouwing kan evenredig<br />

zijn, eene zoodanige aanschouwing, of bevatting gehegt, met welke<br />

de werkzaamheid der oordeelskracht overëenkomt, doch op eene wijze,<br />

die slegts analogisch is aan het geen zij, in ’t schematizeeren, in acht neemt:<br />

met andere woorden, met welke aanschouwing, alleenlijk de regel, volgends<br />

welken de oordeelskracht werkt, niet de aanschouwing zelve (dus<br />

slegts de blote form der reflexie, niet de inhoud) overëenstemt (Van Hemert<br />

1798:208).<br />

Het gaat dus om een overeenkomst tussen een bepaalde vorm en een rede-idee, maar<br />

aangezien de rede-idee onkenbaar is, kan de vorm alleen maar op basis van een analogie<br />

van de reflectie over de vorm (niet de inhoud, want dat zou kennis impliceren)<br />

met de rede-idee overeenkomen. “De analogie tussen het schoone en zedenlijk goede is<br />

duidelijk te bemerken” (Van Hemert 1798:210-211). Beiden behagen onmiddellijk.<br />

“[H]et schoone bevalt zonder eenig belang: het zedenlijk goede is noodzaaklijk met<br />

eenig belang verbonden: doch dit belang is niet van dien aard, dat het vóór het oordeel<br />

over het welgevallen ga; maar wordt even daar door allerëerst bewerkt” (Van<br />

Hemert 1798:211). In het schone is de vrijheid van de verbeelding in overeenstemming<br />

met het verstand, en in het zedelijk goede is de vrijheid van de menselijke wil<br />

in overeenstemming met de Rede. En, ten slotte, beiden claimen een universele geldendheid.<br />

Zoals blijkt zijn er wel degelijk nog verschillen: het is een analogie, geen<br />

gelijkenis. Maar – zoals Allen Wood stelt – het schone ondersteunt het goede:<br />

“Enjoyment of the beautiful is therefore an experience that is capable of reminding<br />

us of what is morally good, and representing morality in a way that appeals to our<br />

feelings and imagination” (Wood 2005:162).<br />

Hoewel Kant ‘esthetica’ heel breed (en typisch achttiende-eeuws) als ‘leer der gewaarwordingen’<br />

beschouwt, is zijn derde Kritik vooral voor de kunstfilosofie van cruciaal<br />

belang geweest. Paul Guyer beklemtoont echter dat Kants opvatting van zuivere<br />

schoonheid impliceert dat smaakoordelen over kunst – die noodzakelijk door de zinnelijke<br />

mens gemaakt is – nooit zuiver zijn. “Pure aesthetic judgments on crustacea<br />

and foliage, of course, are disinterested; but judgments on the fine arts are never pure<br />

– they always involve recognition of the human intentionality that lies behind works<br />

of art” (Guyer 1990:141).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!