06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

HET LICHT VAN DE BOVENZ<strong>IN</strong>NELIJKHEID: IDEALISME <strong>IN</strong> NE<strong>DER</strong>LAND 259<br />

werpen geven ons dus onze volstrekte onmagt te kennen, en zijn voor zoo<br />

verre vreesselijk, zonder dat wij evenwel werkelijk voor dezelve vreezen.<br />

Hierin is geenszins eene tegenstrijdigheid. – Er wordt slechts het geval als<br />

mogelijk gedacht, om aan deze krachten tegenstand te willen bieden,<br />

indien hare werking zich tot ons bepaalde. Zal ons gemoed vatbaar wezen<br />

voor den indruk van het verhevene, dan moet hetzelve noch met vrees,<br />

noch met schrik vervuld zijn (Schröder 1810:12).<br />

Zoals de verbeelding in het uitgestrekt-verhevene vrij spel moet hebben en niet<br />

beperkt mag zijn door getallenreeksen en mathematische berekeningen, moet de<br />

kracht zelf van het voorwerp beschouwd worden, en niet de eventuele eigen verplettering<br />

door die kracht. 162<br />

“Van alle kracht-verhevene voorwerpen der natuur is voorzeker den mensch het<br />

grootste en het gewigtigste; ja, in de menschelijke natuur alleen is de bron van het<br />

verhevene gelegen” (Schröder 1810:14). Deze uitspraak klinkt op het eerste gezicht<br />

wat vreemd: Kant had de mens het ideaal van het schone genoemd, maar in het verhevene<br />

ervaart de mens zijn nietigheid. De mens als bron van het verhevene is echter<br />

overgenomen van Van Hemert: “verre boven dit alles munt als kracht-verhevene uit<br />

’s menschen zedelijke natuur” (Schröder 1810:14). De geestelijke, morele superioriteit<br />

van de deugdzame mens over fysieke tegenslagen is “het verhevenste schouwspel; een<br />

schouwspel, gelijk een oude Dichter zegt, het aanschouwen der Godheid waardig.<br />

Doch dit verheven voorwerp, hetwelk wij eigenaardig het zedelijk-verhevene kunnen<br />

noemen, eischt een bijzonder onderzoek” (Schröder 1810:14-15). Maar voor dat bijzonder<br />

onderzoek heeft Schröder geen tijd meer.<br />

Hij vat de conclusies van zijn redevoering in vijf punten samen – waarbij hij in de<br />

eerste punten een aantal conclusies samenneemt en in de andere punten een en ander<br />

herneemt en verduidelijkt. Ten eerste, de indruk van het verhevene is afhankelijk van<br />

de voorwerpen en de gemoedsgesteldheid van degene die het moet ervaren, en wordt<br />

opgewekt door de aanschouwing van de grootte of de sterkte van de voorwerpen. Ten<br />

tweede, het verhevene onderscheidt zich van het aangename,het goede, het schone,<br />

en is een vermenging van lust en onlust. Hoe hoger de ontwikkeling en de beschaving<br />

van degene die het ervaart, hoe heviger de ervaring. Ten derde, de grootte of kracht<br />

van het voorwerp mag niet door berekening bepaald worden. Ten vierde, de verbeelding<br />

moet vrij spel krijgen, waardoor de grootte of kracht “als onbepaald groot verschijnen”<br />

(Schröder 1810:15). Ten vijfde:<br />

De uitgestrekt-verhevene en de kracht-verhevene voorwerpen moeten<br />

zoodanig voorgesteld worden, dat de mensch bij de eersten de onmagt<br />

zijner verbeelding, om de deelen tot een geheel zamen te vatten, gevoelt,<br />

en bij de laatsten de geringheid zijner krachten, om aan dezelve tegenstand<br />

te bieden. Hartstogten, vrees, schrik, medelijden, enz., sluiten het hart<br />

voor dit gevoel (Schröder 1810:15).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!