06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

HET LICHT VAN DE BOVENZ<strong>IN</strong>NELIJKHEID: IDEALISME <strong>IN</strong> NE<strong>DER</strong>LAND 263<br />

De voorbeelden van het verhevene zijn ook overgenomen uit Burkes Enquiry: “die<br />

snelle beek, wier voortgestuwde wateren zich in eenen diepen kolk gaan nederstorten”<br />

(Necker de Saussure 1811:120), “die onmetelijke oceaan […], of wanneer de<br />

stormwind zijne afgronden opent” (Necker de Saussure 1811:121), “omgestorte bergen,<br />

[…] rotsen die aan derzelver voet zijn nedergerold” (Necker de Saussure<br />

1811:122). Necker de Saussure (1811:126) noemt grootheid als gemeenschappelijk<br />

kenmerk van het verhevene. Ze verwijst naar Burke, maar ontkent dat angst de enige<br />

bron voor het verhevene kan zijn: “De schrik is eene uitwerking welke de aandoening<br />

van het verhevene in ons vergezelt, en niet de oorzaak is die het voortbrengt” (Necker<br />

de Saussure 1811:127). Ze neemt dus – zoals al eerder meermaals voorkwam bij<br />

andere theoretici – wel de voorbeelden van Burke over, maar stapt niet helemaal mee<br />

in zijn logica.<br />

Het komt mij voor dat de eigenschap, welke alle deze voorwerpen gemeen<br />

hebben, zich eerder zoude bevinden in het ontbreken der grenzen, welke<br />

de verbeelding ophouden en bepalen, dan in eene stellige hoedanigheid.<br />

De ziel wordt uit deze diepe ontroering niet getrokken dan door het geen<br />

overeenkomstig is met hare natuur, en grenzeloos zoo als zij zelve (Necker<br />

de Saussure 1811:127).<br />

Haar verklaring lijkt een echo te zijn van Kants mathematisch verhevene, maar de<br />

verwoording van Albertine Necker de Saussure komt dichter bij een combinatie van<br />

Burkes klemtoon op de suggestie van oneindigheid en Longinus’ visie op het verhevene<br />

als “de weerklank van grootheid van geest” (IX, 2. Longinus 2000:31-32). Kants<br />

strikte onderscheidingen moeten zelfs plaats maken voor een omschrijving van het<br />

verhevene als “ik weet niet welk gevoel” – “je ne sais quel sentiment élevé” (Necker<br />

de Saussure 1811:128). Het gaat niet om een “romantische formulering van het probleem”<br />

die Kants analyse zou overstijgen, zoals Silvia Contarini (1990:150) suggereert,<br />

maar om een expliciet teruggrijpen naar Longinus en Burke, op een manier die<br />

aansluiting vindt bij de common sense-filosofen.<br />

Het denkbeeld, dat het verhevene niet gevonden wordt dan in dat voorgevoel<br />

van het oneindige, dat wij niet bevatten kunnen zonder een<br />

inmengsel van schrik en van eene overspannen ontroering, brengt het niet<br />

de zoo zeer strijdige denkbeelden van BURKE en LONG<strong>IN</strong>US tot een, van<br />

welken de een zegt, dat het verhevene bestaat in de verbazing en den<br />

schrik, en de ander, dat het is al dat geen wat de ziel verheft, haar groote<br />

en edele gedachten, eene edele fierheid inboezemt (Necker de Saussure<br />

1811:141-142). 167<br />

Het verhevene van Necker de Saussure is de vereniging van de theorieën van Burke<br />

en Longinus. Siegenbeek wilde aan deze verhandeling de eerste prijs geven, maar Van<br />

Hemert had kritiek op de te grote nadruk op angst (omdat het verhevene voor hem<br />

de bovenzinnelijke overwinning op de zinnelijke angst was), en Cras vond het geheel<br />

te dicht aanleunen bij Burkes Enquiry, “En Burke had geen grond […] om het ver-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!