06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

LICHT <strong>IN</strong> DE NE<strong>DER</strong>LANDSE DUISTERNIS 143<br />

De verhandeling opent met een verwijzing naar “LONG<strong>IN</strong>US, Geheimschryver van<br />

ZENOBIA, Koningin van Palmyra” (Beattie 1786:107), die verscheidene werken<br />

geschreven heeft waarvan enkel zijn verhandeling over het verhevene bewaard is.<br />

Longinus wordt geroemd om zijn scherp inzicht en krachtige stijl. “Maar hy heeft<br />

het woord Hupsos in een algemeener zin genomen, dan men gewoonlyk hegt aan het<br />

woord Verhevenheid, niet altoos het Verhevene onderscheidende, van het Fraaye en<br />

het Schoone” (Beattie 1786:107). Het verhevene behaagt wel, net als het fraaie of<br />

bevallige en het schone, maar wat het van deze categorieën onderscheidt, is dat het<br />

“eene soort van vermaakschenkende verbaasdheid te wege brengt” (Beattie<br />

1786:108). Dit gevoel wordt opgeroepen door hoge bergen en diepe dalen, en alles<br />

wat in kunst en natuur dezelfde uitwerking heeft, wordt verheven genoemd. Beattie<br />

maakt hier meteen duidelijk dat het verhevene een kwaliteit van het object is, die<br />

“vermaakschenkende verbaasdheid” als gevoel oproept. 87 Zoals aangekondigd wordt<br />

daar meteen een moraliserende bedenking aan gekoppeld. Beattie citeert Lucretius:<br />

“’t Is genoeglyk”, naar de taal van LUCRETIUS, “aan Land staande, de zukkelingen<br />

van den Zeeman op den ongestuimen oceaan te aanschouwen; –<br />

doch niets is vermaaklyker dan, van de hoogte der Weetenschap, neder te<br />

zien op de zodanigen, die op de paden der dwaaling wandelen: niet omdat<br />

wy vermaak scheppen in eensanders ongelegenheid; maar omdat ‘er<br />

genoegen steekt in rampen te zien, voor welken wy zelven vry zyn” (Beattie<br />

1786:109).<br />

Beattie citeert nogal vrij uit De rerum natura. De verwijzing naar de zeeman in nood<br />

is te vinden in Boek II, vs. 1-5, maar dat niets “vermaaklyker [is] dan, van de hoogte<br />

der Weetenschap, neder te zien op de zodanigen, die op de paden der dwaaling wandelen”<br />

is een omschrijving van verzen 8-10. 88 Door de verzen er echter tussen te voegen<br />

krijgt de passage een sterkere ondertoon van intellectuele arrogantie. Beattie wil<br />

wel erkennen dat een woeste zee verheven is, en dat daarop neerkijken vanop een<br />

hoogte het effect nog versterkt, “maar anderen in gevaar te aanschouwen, of ongelukkig<br />

door hunne onkunde, moet altoos smert verwekken, by iemand van een<br />

bedagtzaam gemoed, hoe zeer iemand ook bewust moge weezen, van eigene veiligheid<br />

en wysheid” (Beattie 1786:109). Dat Lucretius daar anders over denkt, verrast<br />

hem niet echt: eigenlijk had hij niets anders verwacht van een epicurist, want het<br />

epicurisme is geheel en al op “Zelfvoldoening” gericht. “Elke edele Ziel gevoelt de<br />

valschheid dezer Leere” (Beattie 1786:110). Argumentatie is hier volkomen overbodig:<br />

het gevoel op zich is al overtuigend genoeg, en dat leert ons dat het verhevene<br />

moreel stichtend is.<br />

Beattie last een korte bedenking over de woordkeuze in, alvorens aan een opsomming<br />

van bronnen van het verhevene te beginnen. “Over ’t geen wy bewonderen, of als<br />

groot aanmerken, spreken wy eigenaartig in zulke bewoordingen” (Beattie<br />

1786:112). Daarom wordt de hemel als boven, en de hel als onder ons voorgesteld,<br />

aldus Beattie. 89

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!