06.09.2013 Views

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

JUIGCHEN IN DEN ADEL DER MENSCHLIJKE NATUUR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

JOHANNES K<strong>IN</strong>KER, ESTHETISCH IDEALIST 313<br />

bliek. Maar dat einde was al ruimschoots aangekondigd in 1805, stelt ook Jonathan Israel: “The<br />

end of the Batavian Republic, in all but name, came with the coup d’état of 1805, which sprang,<br />

essentially, from Napoleon’s exasperation with what he regarded as the Republic’s poor co-operation<br />

with France not only in the raising of men and money, for the war, but also in the enforcing<br />

of the continental economic blockade against Britain. (During these years, there was indeed<br />

a lively trade being carried in neutral bottoms, between the Republic and Britain.) The emperor<br />

required closer collaboration, radical fiscal reform combined with a larger yield, and, as an inevitable<br />

prerequisite of both of these, a unified administration, and was determined to have his<br />

way. Over the winter of 1804-5, a new regime was installed at The Hague, headed by that veteran<br />

champion of the republican concept Rutger Jan Schimmelpenninck” (Israel 1995:1128).<br />

21. De inhoudstafel noemt het gedicht “Stille bemoediging”, boven het gedicht zelf staat “Stille<br />

bemoeding”. Die laatste titel is overgenomen in de bloemlezing uit Kinkers poëzie De verlichte<br />

muze (Kinker 1982:219-225). Vis (1967:115) verwijst naar “Stille bemoed(ig)ing”.<br />

22. Kinker alludeert hier nadrukkelijk op de toenemende Franse invloed op het Nederlandse staatsbestel.<br />

23. Kinker stapt gemakkelijker dan de eenentwintigste-eeuwse lezer over de onderliggende toon van<br />

geweld in zijn allusie op de legende van Apollo en Daphne.<br />

24. Of het publiek het stuk apprecieerde is niet bekend, maar Hanou (1988:131-132) citeert een<br />

brief van Hendrik Tollens aan Cornelis Loots, waarin hij onomwonden stelt dat Kinker de viering<br />

heeft “verbruid. Lieve God! Welk een miserabele Vereeniging van het Verhevene en het<br />

Schoone!”<br />

25. Van der Wijck (1864:290) stelt het wat extreem: “waar Schelling ons opneemt, zet Kinker ons<br />

neer.” Maar zijn visie dat Kinker opbouwt naar de eenheid en dat Schelling de eenheid als uitgangspunt<br />

kiest, is wel wat Kinker zelf ook aangaf (zie ook Van der Gulden 1940:32). Jan<br />

Koopmans heeft het m.i. bij het juiste eind: “Bij ’t volgen van de theorieën van Fichte en Schelling,<br />

keurde hij het in deze wijsgeren af, dat zij, na Kant, weer van voren af waren begonnen te<br />

bouwen, in plaats van de leemten in de Koningsburger filosofie aan te vullen, en de eenzijdigheid<br />

in z’n ‘critieken’ weg te nemen” (Koopmans 1905:377). In een brief van 1824 waarschuwt<br />

Kinker voor het “groot gevaar van op het voetspoor van Fichte, Schelling enz. enz. in allerlei<br />

soorten van metaphysische voddereien te vervallen” (Kinker 1993:111-112). Die kritische houding<br />

neemt echter niet weg dat Kinkers denken inderdaad veel gelijkenissen vertoont met dat<br />

van Schelling (zoals ook Vis (1967:229) aangeeft). Voor de stelling dat Kinker zich baseerde op<br />

Schellings geschriften – zoals Van den Bergh van Eysinga-Elias (1911:520) die poneert – lijkt<br />

mij echter weinig duidelijk bewijs te zijn; er lijken – zoals ik wil aantonen – meer aanwijsbare<br />

gelijkenissen te zijn met de visie van Schiller.<br />

26. Zie onder andere Hanou (1988:175-178) voor een aantal kritische bemerkingen bij Van der<br />

Wijcks studie. Ondanks de vooringenomenheid, zelfs vijandigheid tegen de kantiaanse filosofie<br />

blijft Van der Wijck (1864) een bruikbare bron, als men hem met de nodige reserves leest.<br />

27. Deze eenheid betekent echter niet, zoals De Deugd (1966:219-221) betoogt, dat het stoffelijke<br />

als minderwaardig aan de kant zou geschoven worden. Vergelijk met Van der Wijck (1864:142-<br />

143) die uitdrukkelijk stelt dat Kinker zowel het absolute idealisme als het materialisme verwerpt.<br />

28. Het “gebieden” waarvan sprake is in de voorlaatste zin, kan verbonden worden met het geniebegrip:<br />

het genie is zichzelf ten regel, en overstijgt op die manier de regels van de kunst.<br />

29. Hanou merkt dit op naar aanleiding van het gedicht “Het ware der schoonheid”, waarop ik verder<br />

in deze tekst terugkom.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!