16.11.2014 Views

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ONDERZOEK<br />

art. 52 WJB moet worden gerekend van dag tot dag, terwijl die van art. 20 §2 WVH van uur<br />

tot uur moet worden geteld 322 . Die ongelijke behandeling wordt des te opmerkelijker wanneer<br />

men bedenkt dat de minderjarige in een gemeenschapsinstelling voor jeugdbescherming, op<br />

dit vlak een minder gunstig regime geniet dan de minderjarige die werd toevertrouwd aan het<br />

Centrum ‘De Grubbe’ te Everberg, in de zin van de wet van 1 maart 2002 betreffende de<br />

voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben<br />

gepleegd 323 (hierna: ‘Everberg-wet’). In art. 6 §1 Everberg-wet wordt immers uitdrukkelijk<br />

bepaald dat de jeugdrechtbank of de onderzoeksrechter “de betrokkene, gedurende maximaal<br />

drie kalenderdagen het vrij verkeer [kan] verbieden met de personen die hij bij naam<br />

aanwijst, zijn raadsman uitgezonderd”, zodat een hernieuwing van het verbod in dit geval wel<br />

uitgesloten lijkt. Vergeleken met art. 6 Everberg-wet, loopt het contactverbod van art. 52 WJB<br />

o.i. dan ook een belangrijk risico op ongrondwettigverklaring door het Grondwettelijk Hof<br />

wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Vóór de inwerkingtreding van art. 20 §3 WVH<br />

op 15 januari 2007 324 , lijkt zulks ons eveneens het geval te zijn geweest voor de verhouding<br />

tussen art. 52 WJB en het verbod van vrij verkeer van art. 20 §2 WVH, gelet op de zeer<br />

restrictieve houding die de rechtspraak destijds aannam inzake de mogelijkheden van de<br />

onderzoeksrechter om het vrij verkeer van een meerderjarige verdachte te beperken 325 . Sedert<br />

die inwerkingtreding daarentegen, moet de grondwettelijke aanvaardbaarheid van art. 52 WJB<br />

o.i. eerder worden beoordeeld in vergelijking met de beperkingsmaatregelen van art. 20 §3<br />

WVH 326 . Het contactverbod van art. 52 WJB kan immers enkel worden opgelegd ten aanzien<br />

van nominatim aangewezen personen, zodat het geen ware ‘isolatiemaatregel’ uitmaakt 327 , en<br />

derhalve eerder vergelijkbaar is met een beperking van vrij verkeer dan met een algeheel<br />

verbod ervan.<br />

70. HUIDIGE ONGELIJKE BEHANDELING <strong>VAN</strong> DE MINDERJARIGE VERDACHTE: <strong>VERBOD</strong> OOK<br />

MOGELIJK TIJD<strong>EN</strong>S E<strong>EN</strong> OPSPORINGSONDERZOEK – In tegenstelling tot het verbod van vrij<br />

verkeer van art. 20 §2 WVH, kan zowel het contactverbod van art. 52 WJB, als dat van art. 6<br />

Everberg-wet, ook worden opgelegd tijdens een opsporingsonderzoek. SMETS 328 merkt op dat<br />

die mogelijkheid in de kamercommissie werd ingevoerd “om te beletten dat een gerechtelijk<br />

322 Infra nr. 92.<br />

323 Wet 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit<br />

hebben gepleegd, BS 1 maart 2002, 8202.<br />

324 Art. 2 KB 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS<br />

4 januari 2007, 166, err. BS 23 maart 2007, 16322.<br />

325 Cass. 19 juli 1897, Pas. 1897, I, 261; RPDB, v° Détention préventive, 715-716, nr. 124; supra nr. 21.<br />

326 Infra nr. 134.<br />

327 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

328 J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht in APR, Deurne, Kluwer, 1996, 368.<br />

50

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!