VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet
VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet
VERBOD EN BEPERKING VAN VRIJ VERKEER - Advocatennet
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ONDERZOEK<br />
98. REMEDIËRING DOOR DE ONDERZOEKSGERECHT<strong>EN</strong>? – Onder het vroegere regime van art. 3<br />
lid 2 WVH 1874 werd in de rechtsleer wel eens verdedigd dat de onderzoeksgerechten de<br />
verdere aanhouding van de verdachte zouden kunnen weigeren “wanneer het verbod van vrij<br />
verkeer onwettig was […] en voor zover daardoor de rechten van de verdediging zijn<br />
geschonden” 427 . Nu het verbod echter volledig werd opgeheven ten aanzien van de raadsman,<br />
“zal het […] bijzonder moeilijk worden te bewijzen dat de rechten van verdediging<br />
geschonden zijn” 428 . Bovendien werd reeds onder het oude regime van art. 3 lid 2 WVH 1874<br />
geoordeeld dat de verdachte weliswaar “in de onmogelijkheid werd gesteld contact te hebben<br />
met zijn raadsman, vooraleer over de bevestiging van het bevel tot aanhouding was beslist”<br />
en dat “zulks een schending uitmaakt van [zijn] rechten van de verdediging”, maar dat er<br />
niettemin “[voldoende] gronden bestaan om het bevel tot aanhouding te bevestigen” 429 .<br />
Daarmee wordt evenwel wederom duidelijk dat de verdachte wel beschikt over een effectief<br />
‘rechtsmiddel’ tegen een verbod opgelegd ten aanzien van zijn raadsman, in welk geval de<br />
onderzoeksgerechten – zeker in het licht van de vigerende Salduz-rechtspraak 430 – een<br />
schending zullen kunnen vaststellen van zijn recht van verdediging.<br />
99. BURGERRECHTELIJK KORT GEDING? – Gelet op het gebrek aan een effectieve<br />
beroepsmogelijkheid 431 , kan de vraag worden gesteld of de verdachte op basis van art. 584<br />
Ger.W. geen burgerrechtelijk kort geding zou kunnen inspannen tegen het voortduren van een<br />
verbod van vrij verkeer, in welk geval de procedure immers veel sneller zou verlopen. Meer<br />
nog dan een klassiek hoger beroep 432 , moet een dergelijk kort geding o.i. echter worden<br />
afgewezen in het licht van het niet-contradictoir karakter van het onderzoek. Opnieuw kan<br />
hier de parallel worden getrokken met de discussie die noopte tot de invoering van het<br />
strafrechtelijk kort geding in 1998 433 . Vóór 1998 hadden bepaalde voorzitters zich namelijk<br />
bevoegd verklaard om in kort geding te oordelen over een beslagmaatregel getroffen tijdens<br />
het strafrechtelijk onderzoek 434 . Die opvatting werd door het Hof van Cassatie 435 evenwel<br />
terecht afgewezen “op grond van art. 2 Ger.W. in combinatie het beginsel van het niet-<br />
427 E. BOUTMANS, Voorlopige hechtenis in Recht en praktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 72.<br />
428 M. BOCKSTAELE, G. BOURDOUX, S. CRIEL, E. DE FORMANOIR, T. DE MEESTER, S. DE MOOR, L. D<strong>EN</strong>YS, T.<br />
DESCHEPPER, C. DE VALK<strong>EN</strong>EER, G. <strong>VAN</strong>DER ZWALM<strong>EN</strong> en A. WINANTS, De voorlopige hechtenis in Reeks<br />
strafrecht & strafvordering, Diegem, Kluwer, 2000, 152.<br />
429 KI Gent 5 maart 1990, TGR 1990, (66) 67.<br />
430 Supra nrs. 36-39.<br />
431 Supra nrs. 95-98.<br />
432 Supra nr. 95.<br />
433 Supra nr. 95.<br />
434 R. VERSTRAET<strong>EN</strong>, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 402.<br />
435 Cass. 27 juni 1986, RW 1986-87, 1682 en Arr.Cass. 1985-86, 1477.<br />
68