finalVersion
finalVersion
finalVersion
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
4.1 Fase 5(a): Bouwtechnische haalbaarheid<br />
begrijpelijke context kan voor die objecten als herstel van de meer authentieke toestand<br />
beschouwd worden’, meent Jo Coenen. 242 Hij tekent daar wel bij aan dat de aanwezigheid van<br />
historische artefacten niet betekend dat de reconstructie zelf ook als authentiek object gezien<br />
kan worden. Dat heeft Patijn er echter niet van weerhouden een poging te wagen om een<br />
aantal originele onderdelen, zoals dorpels en trappen, terug te brengen in de reconstructie van<br />
De Kiefhoek. Het terugplaatsen van de trappen bleek echter te kostbaar. En de relatief<br />
versleten dorpels detoneerden te veel met hun nieuwe context, vond Patijn: ‘je zag daar ineens<br />
wat Denslagen bedoelde met de tand des tijds. Dat paste gewoon niet.’ In de museumwoning<br />
zijn wel zoveel mogelijk originele onderdelen uit diverse woningen gebruikt. Zo merkt het<br />
echtpaar Van Bemmel op dat de deurknoppen uit hun vroegere woning nu in die<br />
museumwoning te bewonderen zijn. 243<br />
Je zou verwachten dat bij toonbeelden van de moderne architectuur, zoals De Kiefhoek en<br />
ook het Philipspaviljoen, ambachtelijkheid een minder grote rol zou spelen dan bij de meer<br />
traditionele monumenten. Moderne architectuur wordt immers vaak geassocieerd met de<br />
industrialisering, en die was volgens Cornelissen-Bakker nu juist verantwoordelijk voor een<br />
afname van de aandacht voor detail en afwerking. Toch was van die industrialisatie bij de<br />
ontwerpen van De Kiefhoek en het Philipspaviljoen nog niet veel te merken. De gekozen<br />
bouwmethodiek van het Philipspaviljoen, met op zandhopen gestort beton, betekende heel<br />
veel handwerk. En, zo merkt De Jonge op, ‘de verhouding tussen de kosten van handwerk en<br />
materiaal waren vroeger ongeveer tegenovergesteld aan de verhouding zoals we die nu<br />
kennen.’ De Jonge was dat probleem al eerder tegengekomen bij de omvangrijke restauratie<br />
van het hoofdgebouw van sanatorium Zonnestraal uit 1928, van de toonaangevende modernist<br />
Duiker. 244<br />
Patijn ontkwam bij de reconstructie van De Kiefhoek evenmin aan die omgekeerde<br />
bouwkostenverhouding: ‘Gerationaliseerde bouwmethodes waren zestig jaar geleden nog<br />
nauwelijks ontwikkeld. Oud (…) paste de toenmalig gebruikelijke ambachtelijke technieken<br />
toe’, wat ‘enorm veel handwerk’ met zich meebracht. 245 De kosten die daar mee gemoeid<br />
waren, deden Patijn beseffen ‘hoezeer de tijden veranderd zijn.’ 246 Daar kwam nog bij dat er bij<br />
de RACM, volgens Patijn althans, op dat moment nog weinig kennis aanwezig was over<br />
restauratie en reconstructie van moderne architectuur. Hij had het gevoel dat men zich binnen<br />
die organisatie, Denslagen uitgezonderd, vooral nog bezighield met ‘loodslabbers en andere<br />
bouwtechnieken.’ Daardoor was er vrijwel geen deskundigheid over bijvoorbeeld het<br />
stucsysteem dat in De Kiefhoek was toegepast.<br />
Maar dat was eind jaren tachtig. Intussen is de kennis over restauratie en reconstructie van<br />
modernistische bouwwerken binnen de monumentenzorg sterk toegenomen. Deze<br />
242 Coenen (2004), p 65<br />
243 Es, van (1995), p 7<br />
244 Het was ook bij die restauratie dat De Jonge er achter was gekomen dat er bij de bouw van (vroeg)modernistische<br />
gebouwen veel meer handwerk kwam kijken dan hij van tevoren had verwacht.<br />
245 Overmeire, Patijn, & Koekebakker (1990), p 106<br />
246 Idem<br />
136