finalVersion
finalVersion
finalVersion
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
4.3 Fase 5(c): Echtheid versus namaak<br />
creatieve kwaliteiten. Denslagen vindt eveneens dat er ruimte moet zijn voor de creativiteit<br />
van architecten, maar dan wel buiten de historische stadscentra. Daar is de architect wat hem<br />
betreft ‘zo vrij als wat. (…) Gelukkig maar.’<br />
De autonomie van de kunstenaar wordt niet alleen beperkt door het feit dat architectuur<br />
zich (meestal) in de openbare ruimte manifesteert. Patijn wijst er op dat er in een gebouw<br />
‘gewerkt en geleefd’ moet kunnen worden, en Molenaar benadrukt dat je ‘als architect sinds<br />
jaar en dag afhankelijk bent van het economische krachtenspel.’ Het gaat beiden echter te ver<br />
om te zeggen dat een architect daarom helemaal geen kunstenaar is. Volgens Patijn heeft<br />
vooral de vormgevende kant van architectuur ‘in beginsel een artistieke grondslag.’ Molenaar<br />
denkt daarentegen dat de creativiteit van de architect niet zozeer in de vormentaal zit, maar in<br />
het concept.<br />
En zo heeft hij ook zijn ontwerp van het St. Lucasgildehuis benaderd. De reconstructie van<br />
de gevel was voor hem geen op zichzelf staand doel van het ontwerp. Het was onderdeel van<br />
een totaalconcept, dat wel degelijk aan de inventiviteit van hemzelf is ontsproten. 316 Dat het<br />
voor een kunstenaar ‘hoe dan ook niet veroorloofd’ zou zijn ‘in herhalingen te vallen’, zoals<br />
J.M. Herfst in zijn doctoraalscriptie beschrijft, vindt Molenaar een heel beperkt ‘modern<br />
romantisch beeld van de kunstenaar.’ 317 En daarmee komt hij erg dicht bij de titel en inhoud<br />
van het boek Romantisch modernisme van Denslagen.<br />
Dat modern romantische beeld blijkt echter hardnekkig. Bij veel van de casussen wordt het<br />
idee geopperd, om in plaats van de reconstructie, hedendaagse architecten een eigentijds<br />
bouwwerk te laten ontwerpen, al dan niet aan de hand van een prijsvraag. In subparagraaf<br />
4.1.3 is al besproken hoe Ottenheym en de welstandscommissie met dergelijke voorstellen een<br />
alternatief willen bieden voor het ontwerp van Van Well, die met zijn interpretatie van de<br />
huisjes rondom de Haringpakkerstoren het historische beeld terug wil brengen. Maarten Kloos<br />
gaat echter nog verder. In tegenstelling tot Ottenheym en de welstandscommissie, die zich nog<br />
wel kunnen vinden in de historisch verantwoorde reconstructie van de spits van Hendrick de<br />
Keyser, wil Kloos dat Stadsherstel de gehele reconstructie afblaast. Het zou volgens hem ‘van<br />
meer ambitie en creativiteit’ getuigen als Stadsherstel bijvoorbeeld studenten van de Academie<br />
van Bouwkunst de opdracht zou geven op die locatie een eigentijdse landmark te<br />
ontwerpen. 318<br />
Voor de Donjon klinken vergelijkbare geluiden. Rosendaal zou bijvoorbeeld al veel minder<br />
moeite hebben met een transparante donjon van glas, dan met een stenen reconstructie. En<br />
zelfs Rietbergen, fervent voorstander van de reconstructie van de Donjon, heeft een voorstel<br />
gedaan dat afwijkt van het rechtlijnige pad van Boshouwers. Die laatste wil de Donjon zo<br />
letterlijk mogelijk terug wil zien, of anders niets. En daarom zal hij niet blij zijn geweest met<br />
316 Van Well is niet zo enthousiast over die conceptuele werkwijze van Molenaar. Hij vindt dat typisch iets voor<br />
architecten: ‘Ze moeten weer hun ding doen en er een concept overheen te gooien.’<br />
317 Herfst, J.M., Nieuw tussen oud: aanpassingsproblematiek bij nieuwbouw in opengevallen gaten in historische<br />
binnensteden (Doctoraalscriptie), Kunsthistorisch Instituut Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 1981, p 68<br />
318 Kloos, M., ‘‘Terugbouwen’, Wat een vreselijk woord’, Amstelodamum, 93-1 (2006), p 25<br />
165