finalVersion
finalVersion
finalVersion
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
3.2 Fase 2: Gebruik en aanpassingen<br />
3.2.3 Bouwsporen en natuurlijke slijtage<br />
Ingrepen zoals die hier boven beschreven staan, kunnen bouwsporen achterlaten op een<br />
monument. Bouwhistorisch onderzoek, aan de hand van documentatie of het gebouw zelf (als<br />
het er nog staat), kan de verhalen achter de bouwsporen blootleggen. Kuipers noemt<br />
gebouwen daarom ook ‘de stenen getuigen van het verleden.’ In de visie van de<br />
monumentenzorg vormen bouwsporen een intrinsiek en zeer waardevol onderdeel van een<br />
monument.<br />
De opvallende (dichtgemetselde) boogvorm in één van de muren van de Donjon (te zien op<br />
een aantal afbeeldingen) is een voorbeeld van een bouwspoor waar in de geanalyseerde teksten<br />
regelmatig naar verwezen wordt. Over de interpretatie van dit bouwspoor lopen de meningen<br />
uiteen. Volgens kunsthistorica Riehl is niet uit de afbeeldingen af te leiden, ‘hoe de burcht in<br />
de beginperiode er uit heeft gezien.’ 151 Mogelijk heeft op die plek van oorsprong een vleugel<br />
tegen de Donjon aan gezeten, en is die later vervangen door een vleugel die wél bekend is van<br />
afbeeldingen. Boshouwers vermoedt dat het bouwspoor voortkomt uit zijn veronderstelling<br />
dat de Donjon op resten van de palts van Karel de Grote is gebouwd. De aanvankelijk open<br />
boog zou dan dicht zijn gemetseld om het gewicht van de toren te kunnen dragen. Wie er<br />
gelijk heeft, maakt hier niet zoveel uit. Het gaat er om dat er in de teksten regelmatig aan<br />
wordt gerefereerd. Daardoor heeft het ook een plek in de argumentatie, vooral als de vraag<br />
wordt gesteld of dergelijke bouwsporen in een eventuele reconstructie terug zouden moeten<br />
komen.<br />
Niet alleen het menselijke ingrijpen ten behoeve van het gebruik van het monument laat<br />
zijn sporen na. Ook aan de invloed van weer en wind ontkomt geen enkel gebouw dat in de<br />
buitenlucht staat. Dus zelfs als een gebouw niet in gebruik is, wordt het zichtbaar aangetast.<br />
Sterker nog, vaak valt een gebouw nog eerder aan verval ten prooi wanneer het niet gebruikt<br />
wordt, zoals ook Riegl constateert als hij het heeft over de gebruikswaarde. Het noodzakelijke<br />
onderhoud wordt dan niet meer uitgevoerd.<br />
Toen het Pomphuis op een gegeven moment was gereduceerd tot een lege huls, en alleen<br />
nog de kelder en een deel van het tweede ketelhuis gebruik waren, raakte het hoofdgebouw in<br />
snel tempo in bouwvallige staat. En het beeld van de frisse witgepleisterde gevels van De<br />
Kiefhoek, zoals Oud dat voor ogen stond, kan alleen in stand worden gehouden als het<br />
pleisterwerk regelmatig geverfd worden. Zowel vóór als na de reconstructie wordt dat<br />
gewenste beeld echter ernstig verstoord door viezige grijsbruine vlekken. Patijn wijt deze<br />
vorm van beeldaantasting aan de nalatigheid van de woningbouwvereniging, die<br />
verantwoordelijk is voor het onderhoud van de wijk. Dat het ook anders kan bewijst overigens<br />
de ‘Utrecht’, waar ‘bewogen Utrechter’ Hylkema over schrijft dat het een ‘geliefd gebouw’ was,<br />
en ‘goed onderhouden.’ 152 Maar de ‘Utrecht’ was dan natuurlijk ook een belangrijk<br />
visitekaartje voor de verzekeringsmaatschappij.<br />
151 Riehl, A.R., Het Valkhof en herbouw: het verleden voorbij?, Deltech, Delft 1997, p 30-31<br />
152 Hylkema, U., ‘Een pijnlijke wond gedicht’, in Kam, R. de (red.), De ‘Utrecht’, Toekomst voor een verdwenen<br />
gebouw, Uitgeverij Matrijs, Utrecht 2004, p 72<br />
97