Mariken
Mariken
Mariken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
150<br />
ruimere context ongepast, al even begrijpelijk.<br />
14-22 Om tavont...: deze verzen bevatten een innerlijke tegenstrijdigheid. Eerst stelt<br />
de Oom dat <strong>Mariken</strong> vanwege jaargetij en afstand niet voor het donker thuis kan<br />
geraken (v. 14-17), daarna hangt het al of niet thuis kunnen komen slechts af van de<br />
tijd die <strong>Mariken</strong> aan haar boodschappe besteedt (v. 18-22). De eerste voorstelling<br />
van zaken is wel niet oorspronkelijk: de tekst houdt verder alleen met de tweede<br />
rekening (v. 48-55 en 69-72) en ook D kent alleen de conditionele voorstelling: ‘the<br />
dayes be shorte if it be late or (= before) ye have done abyde with your aunte’ (zie<br />
ook Inleiding).<br />
64-65 Ke, willecome duvel...: W.H. Beuken (ed. <strong>Mariken</strong> van Nieumeghen Zutphen<br />
1972 3 , p. 39, noot 64) ziet in vers 64 een toespeling op de latere verhouding tussen<br />
de Moeye en de duivel (gedacht is waarschijnlijk aan de zelfmoordscène). De<br />
tweevoudige ‘begroeting’ en in 't bijzonder v. 64 is voor C. Kruyskamp (ed. <strong>Mariken</strong>,<br />
Antwerpen 1978 7 , p. xxiv) zelfs aanleiding om zich hier een voorafgaand (later<br />
weggewerkt) toneel voor te stellen ‘waarin de moei aan het kijven is met haar<br />
buurvrouwen en waarin de duivel, hetzij alleen als inblazer of toeschouwer, hetzij<br />
actief erin betrokken, een rol speelt’. De tante heeft zich daarbij zodanig opgewonden<br />
dat zij zich, na het vertrek van de buurvrouwen en de aankomst van <strong>Mariken</strong>, niet<br />
dadelijk realiseert wie haar aanspreekt en uitbarst in ‘Ke, willecome duvel...’ (v. 64),<br />
‘al of niet direct tot de duivel gericht. Dat zij <strong>Mariken</strong> direct aldus zou hebben<br />
aangesproken, lijkt niet plausibel. Dadelijk daarna echter herneemt zij zich; dan ziet<br />
zij pas <strong>Mariken</strong> en begroet haar met het zeker ook niet al te vriendelijke’ vers 65 (zie<br />
nog K. Iwema, ‘Kanttekeningen bij “<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen”’ in Spiegel der<br />
Letteren 20 (1978), p. 280). Vreemd toch dat men de eerste woorden van de Moeye<br />
nooit in verband heeft gebracht met haar laatste in deze scène, nml.: ‘Alle die mi<br />
desen dach ontmoeten/Die sal ick antwoerden.../Alleens ghelijck die duvel zijn moer<br />
doet’ (v. 122-124). Zo wordt deze scène geheel door de woorden van de tante boos<br />
en demonisch ingelijst. Na de titel is het de Moeye die de lezer voor het eerst met<br />
het begrip ‘duyvel(inne)’ (inl. proza II) confronteert en de nog menselijke ‘boeverie<br />
der werelt’ van de Oom (v. 44) demonisch vernauwt, zodat deze ontmoeting <strong>Mariken</strong><br />
niet enkel maar individueel-psychologisch in een ‘moeilijke’ situatie brengt, maar<br />
haar ook al direct verplaatst in een duivelse sfeer en opneemt in een krachtveld van<br />
woorden dat haar al gauw tot ‘die baerlijcke duvel’ (v. 132) drijft. Vers 64, ‘Ke,<br />
willecome duvel, hoe staget in die helle’, vergelijke men nog met een zegswijze in<br />
Reyer Gheurtz' Adagia ofte spreeckwoorden (1552, Gent, Univ. bibl. R 524 (2), fol.<br />
23): ‘ke willecom quackele met platten vueten’. Gheurtz licht ons niet verder in over<br />
de betekenis van deze zegswijze, maar waarsch. is die op te vatten als een schampere<br />
of ironisch-grappige welkomstgroet.<br />
<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen