Mariken
Mariken
Mariken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
168<br />
zaak. Vandaar zijn naam ‘mascaron’, afgeleid van het Arabische ‘maskhara’, waarmee<br />
een lachwekkende figuur, een hofnar of grappenmaker wordt aangeduid: L. Peeters,<br />
‘Het Wagenspel van Masscheroen’ in NTg. 64 (1971), pp. 107-9.<br />
712 Mijn oom pleecher...: dit vers, de logische verklaring voor Ooms aanwezigheid<br />
later, missen we in D. Daar blijft het spel onbepaald: (vervolg van citaat uit aant.<br />
709) ‘than sayde Emmekyn good love let us goo here it for I have harde my unkyll<br />
say often tymes that a play were better than a sermant to some folke’. Verder wordt<br />
nog van het spel gezegd: ‘and the playe was of synfull lyvynge and there she sawe<br />
hyr lyvyng played before hyr face’.<br />
727 oft ic vererre: deze (eerste!) onvriendelijkheid van Moenen niet in D. Het is wel<br />
een secundaire versvulling in functie van het eerste vers van Masscheroen.<br />
791-799 Eertbevinghe, dobbel sonnen...: L. Peeters (‘Het Wagenspel van<br />
Masscheroen’ in NTg. 64 (1971), p. 97) wees op overeenstemming met de<br />
apocalyptische tekenen in Jezus' Rede over de laatste dingen in Lucas 21: 9-11 (vgl.<br />
ook Mattheus 24: 6-7): ‘En wanneer gij zult horen van oorlogen en beroerten, zo<br />
wordt niet verschrikt; want deze dingen moeten eerst geschieden, maar nog is terstond<br />
het einde niet. Toen zeide Hij tot hen: het ene volk zal tegen het andere volk opstaan,<br />
en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en daar zullen grote aardbevingen<br />
wezen in verscheidene plaatsen, en hongersnoden, en pestilentiën; daar zullen ook<br />
schrikkelijke dingen en grote tekenen van de hemel geschieden’. Ten onrechte voegt<br />
D. Th. Enklaar aan v. 799 ‘deewighe doot’ uit v. 803 toe en besluit dat hier de ruiters<br />
van de Apocalyps (6: 2-8) worden bedoeld (‘Watter noch achter staet int briefken’<br />
in NTg. 44 (1951), p. 227). Met ‘deewighe doot’ is niet aan het sterven, maar aan de<br />
hel gedacht.<br />
804 Tes al: waer voor...: vgl. die ‘God met eenen sucht wanen te paeyen ten ende’<br />
(A. Bogaers en W.L. van Helten, Refereinen van Anna Bijns..., Rotterdam 1875, p.<br />
162, str. e, v. 7) en M.v.N., v. 746-748. Over de stelling dat in de bijzondere situatie<br />
van het stervensuur volmaakt berouw de mens rechtvaardigt zonder de werkelijke<br />
ontvangst van het sacrament der biecht, zie L. Peeters, ‘Het Wagenspel van<br />
Masscheroen’ in NTg. 64 (1971), pp. 96-7.<br />
816-821 Hulpe, Lucifers billen...: het gedrag van Moenen is hier wel zeer onlogisch.<br />
Het is heel begrijpelijk dat hij haar het spel niet verder wil laten horen (v. 810-2).<br />
Ze zou er immers berouw door kunnen krijgen (v. 817-9): dat heeft ze trouwens al<br />
(vgl. v. 806-9). Onbegrijpelijk is het echter dat Moenen, na zijn gerechtvaardigde<br />
vrees te hebben uitgesproken, besluit nog wat te wachten en haar daarna eventueel<br />
met ‘vuisten’ weg te doen gaan (v. 820-1). In D lezen we: ‘he wolde have hyr here<br />
it nat oute’, waarna Emmekyn dan de woorden spreekt die overeenkomen met de<br />
<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen