Mariken
Mariken
Mariken
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
158<br />
is de mededeling dat van het ‘seghenen’ uit v. 610-612 (bij hem v. 859-861) in de<br />
Engelse tekst ‘geen woord te vinden is’). Het ‘seghenen’ in A is wel een<br />
oorspronkelijk gegeven. De drukfout ‘segghen’ van v. 295 sluit er slechts ‘toevallig’<br />
aan bij een (blijkens D reeds oude) traditie waarin dit motief is verduisterd. Geen<br />
kruisteken meer maken is een gewone voorwaarde bij het sluiten van een contract<br />
met de duivel (Wolthuis, Duivelskunsten, p. 133). Dit heeft niet zozeer te maken met<br />
het inhoudelijk begrip van het kruisteken en dus met een bewuste verloochening van<br />
God in zijn drievuldigheid, maar veeleer met de magische kracht van het kruisteken<br />
als teken zelf, als handeling die de duivel angst en pijn doet ondergaan. Dat <strong>Mariken</strong><br />
het kruisteken in tegenstelling tot haar naam en Maria-devotie zo gemakkelijk laat<br />
varen (v. 294 e.v.), is ook een bekend legende-motief. Zie Inleiding.<br />
296-305 Maer minen naem...: deze claus is in D veel ongedwongener en<br />
natuurlijker. Vers 296 (minen naem ick qualic gheloechenen can) is in D sterker:<br />
‘but for to chaunge my name I wyll never whyle I lyve’. De opmerking van v. 298-9<br />
waarvan in <strong>Mariken</strong>s wanhoopssituatie van v. 125-156 niets is gebleken, is in D<br />
afwezig. In D wordt het eren van Maria (v. 302) verbonden met het dagelijkse gebed<br />
dat <strong>Mariken</strong> in haar jeugd heeft geleerd: ‘and therwith wyll I serve hyr as longe as I<br />
lyve thowghe that I am here nowe in the wylde fylde syttynge here cumfordlesse’.<br />
<strong>Mariken</strong>s devotie wordt in D dus ook betrokken op de ellendige toestand waarin ze<br />
zich nu (the wylde fylde) bevindt, niet, zoals in A, op een mogelijk ‘int wilde’ slaan<br />
(v. 304).<br />
314 tallen steden: geeft aan <strong>Mariken</strong>s uitspraak, in tegenstrijd met v. 315, iets<br />
triomfantelijks. Een ongelukkige versvulling, niet aanwezig in D.<br />
315-317 Sijt, segt, ghepayt...: vgl. aant. bij v. 278. In v. 316-7 laat Moenen vreemd<br />
genoeg de mogelijkheid bestaan dat het Emmeken ook niet geheel naar wens zou<br />
kunnen gaan. Deze toegeving niet in D.<br />
318-320 sonder respijt...: in D zijn Satan en Mary niet zo gehaast. Vgl. trouwens<br />
ook A in het inleidend proza vóór V en van VII: ‘sommighe dagen’. (D: ‘abode there<br />
a great whyle’ en ‘had dwelled a good whyle’).<br />
Proza na v. 347, dat si van haer niet en wiste: vgl. ook v. 349 en 355. D heeft<br />
preciezer: ‘his syster answered hym knappshelye I wot nere were she is’.<br />
352-353 Ick schat si yevers...: deze grove woorden lopen vooruit op v. 364 e.v.<br />
Oom Ghijsbrecht schijnt ze niet te horen: in v. 354 e.v. reageert hij nog even onnozel<br />
als voorheen en pas in v. 366 schrikt hij: ‘Hoe! hadse al den dach sitten drincken’.<br />
D heeft deze uitspraak niet.<br />
405 Den spijt sal mi...: de Moeye ‘swelt’ van nijd of ‘quaetheyt’ (v. 406). ‘Smilten’<br />
is dan ook, naast het juistere ‘bersten’ (vgl. ook proza: dat si naelicx gheborsten<br />
hadde), een minder gepaste versvulling vanwege het rijm. D heeft alleen: ‘and she<br />
was so angery therwith that she swelled that she had almoste burste’.<br />
<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen