27.01.2015 Views

Mariken

Mariken

Mariken

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

36<br />

wonder van de engel die Emmeken van haar boeteringen bevrijdt. Wat dramatisch<br />

een heerlijke apotheose had moeten zijn, blijft hier beperkt tot een enkele monoloog<br />

waarin Emmeken ontdekt dat haar ringen afgenomen zijn en, in een paar verzen<br />

slechts, nog even gauw God dank betuigt. Wat had een zelfstandige dramatisering<br />

van dit gegeven niet kunnen maken De engel had bij het verrichten van zijn opdracht<br />

wat moois kunnen zeggen en Emmeken had er na haar ontwaken getuigen bij kunnen<br />

roepen die dan, na van hun verwondering te zijn bekomen, afwisselend of in koor<br />

God uitvoerig lof en dank hadden kunnen zingen. Niets van dit alles in A. Waarom<br />

niet Omdat ook de verteller genoeg had aan de wonderlijke handeling van de engel<br />

die berichtend werd beschreven en de dankbare reactie van Emmeken daarop in de<br />

directe rede.<br />

Een zekere afhankelijkheid van het dramatische ten opzichte van de wisselende<br />

gang der historie kan men in A eventueel nog zien in de benoeming van enkele<br />

personages. Deze is niet vast zoals dat bij de rolverdeling voor het toneel om<br />

praktische redenen meestal wel het geval is. Dat <strong>Mariken</strong> eerst <strong>Mariken</strong> en daarna<br />

Emmeken wordt genoemd, is normaal: deze naamsverandering is een belangrijk en<br />

oorspronkelijk motief van de historie zelf. Het personage ‘Moenen’ wordt echter<br />

eerst (kap. IV) in het proza ‘die viant’ en in het dramatische gedeelte ‘die duvel’<br />

genoemd. Pas nadat het berichtende proza hem als ‘Moenen’ kent (proza na v. 328<br />

e.v.), wordt deze benaming ook als aanduiding voor het toneelpersonage gebruikt.<br />

Als ‘die duvel’ verwarre men Moenen uit kap. IV dan weer niet met ‘die duvel’ in<br />

kap. VI. De tante van <strong>Mariken</strong> wordt in het dramatische gedeelte van kap. II telkens<br />

‘die moeye’ genoemd; later, in kap. V, wordt zij daar eerst, hoewel een oude bekende,<br />

als ‘die suster, <strong>Mariken</strong>s moeye’ aangeduid (na v. 349), duidelijk een echo van het<br />

voorafgaande waarin vermeld wordt dat ‘heer Ghijsbrecht’ zijn ‘zuster’ ging bezoeken.<br />

In kap. VI wordt ‘die moeye’ tenslotte als ‘Emmekens moeye’ sprekend ingevoerd,<br />

blijkbaar een aanpassing van ‘<strong>Mariken</strong>s moeye’ uit de titel van het kapittel en het<br />

voorafgaande proza. Vermelden we nog dat Oom Ghijsbrecht die als toneelpersonage<br />

overal ‘die Oom’ wordt<br />

<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!