Mariken
Mariken
Mariken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
166<br />
haar in staat van doodzonde verkerende ziel naar de hel te voeren (vgl. v. 680,<br />
inleidend proza XI, 926, 991 en inl. proza XII). P.F.J.M. Eligh noemt deze voorstelling<br />
‘orthodox’ ter onderscheiding van de ‘folkloristische’ voorstelling volgens welke<br />
Moenen Emmeken onmiddellijk met lichaam en ziel in de hel wil smijten (v. 885,<br />
938-9, 984-5): ‘Enige opmerkingen bij de marktscène in <strong>Mariken</strong> van Nieumeghen’<br />
in NTg. 72 (1979), p. 193 e.v.<br />
663 wive metten witten: taboe-omschrijving voor Maria, met witte kleren (). Omdat<br />
Maria in de schilderkunst steeds in het blauw is afgebeeld, meent Enklaar dat in v.<br />
663 eerder aan de stralende lichtverschijning van de Maria Apocalyptica is gedacht<br />
(Openb. 12 : 1, ‘een vrouw met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en<br />
een krans van twaalf sterren op haar hoofd’), een voorstelling die in ‘the woman all<br />
in whyte’ van D nog duidelijker uitkomt: D. Th. Enklaar, ‘Kantteekeningen bij<br />
middelnederlandsche lectuur’ in Bundel... De Vooys 1940, p. 131. In verband met<br />
het denigrerende ‘wive’ in 's duivels mond is ook de aantekening van de verteller<br />
van legende CLXXIX in De Vooys' Middelnederlandse Marialegenden (Leiden, dl.<br />
1, p. 395, r. 16-23) interessant: ‘Hoort hier hoe vermetel dat die duvel seit “dat wijf”<br />
tot die waerde moeder haers sceppers Ende en noemtse niet biden naem der eren<br />
want wijf is een naem der ghebreckelicheit ende der natueren Mer ioncfrouwe of<br />
Maria of moeder gods dit sijn namen der eren ende der gloriën Die duvelen en sijn<br />
also koen niet dien heilighen naem Maria te nomen mit horen onreynen monde Want<br />
si sijns onwaerdich’.<br />
672-684 Ick gae halen bescheet...: D heeft: ‘than payed Satan the hoste all theyr<br />
costes so that the hoste was well content and thanked them hartely of theyr good<br />
payment than toke Satan leve and departed to Nemmegen in the lande of Gelders’.<br />
Hier betaalt niet Emmeken, maar Satan, wat logischer lijkt. In D zien we hem ook<br />
betalen en afscheid nemen van de waard, een scenisch gegeven dat in A niet is<br />
uitgewerkt. Daar vertrekken ze pas de volgende dag (v. 670), zodat deze scène<br />
duidelijk afgescheiden kan worden van het volgende kapittel dat de titel draagt: ‘Hoe<br />
Emmeken ende Moenen na Nieumegen reysden’ (niet in D: vgl. aant. 646). Het<br />
weggaan van Emmeken om te betalen geeft Moenen ook de kans zijn toestemming<br />
in een monoloog te verantwoorden (niet in D). De vraag is of deze verantwoording<br />
geen te simpele voorstelling van zaken geeft: Moenen heeft in een terzijde zijn wrevel<br />
over de oom uitgesproken die het hem door zijn gebed tot Maria onmogelijk maakt<br />
Emmeken de nek te breken (v. 660-5: wel in D). Nu wil hij naar de oom reizen om<br />
hém de nek te breken, want ‘waer hi wech, dmeysen waer mijne’ (v. 681). Moenen<br />
wil dus zijn zwakheid ten opzichte van Emmeken te boven komen door juist de<br />
oorzaak van deze zwakheid, de sterkte van Ooms gebed, uit te schakelen. Met welke<br />
middelen, vraagt men zich af. Als het hem al niet lukt om<br />
<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen