Mariken
Mariken
Mariken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
152<br />
118-119 den duvel... (op een cussen)... binden: als teken van tomeloze woede,<br />
voornamelijk van een boos wijf. De voorstelling vindt haar oorsprong in de legende<br />
van de H. Margareta en is later verbonden met de ‘dulle Griet’; zie tegenover P.<br />
Maximilianus die in ‘Aantekeningen bij <strong>Mariken</strong> van Nieumeghen’ (NTg. 44 (1951),<br />
pp. 20-24) het verband met de Margareta-legende ontkent, Jan Grauls, Volkstaal en<br />
volksleven in het werk van Pieter Bruegel, Antw./Amst. 1957, pp. 32-35. P. Bruegel<br />
de Oude heeft de zegswijze tweemaal in beeld gebracht: op zijn<br />
Spreekwoordenschilderij (1559) en in zijn Dulle Griet (omstr. 1565). In 1462 werd<br />
te Lübeck een spel vertoond ‘van den olden wyve, de den duvel banth’ (E.J.<br />
Haslinghuis, De duivel in het drama der Middeleeuwen, Leiden 1912, p. 113 noot<br />
1) en een rekeningpost van Deventer vermeldt in 1501-2 ‘gesellen die den duvel op<br />
een kussen bonden’ (J.M. Hollaar en E.W.F, van den Elzen, ‘Toneelleven in Deventer<br />
in de vijftiende en zestiende eeuw’ in NTg. 73 (1980), pp. 413-414).<br />
134 sitten onder dese haghe: de volgende houtsnede die <strong>Mariken</strong> in gesprek met<br />
Moenen laat zien, stelt haar dan ook zittend voor. In D lezen we op het eind van dit<br />
gesprek: ‘and when that Satan had spoke these wordes/than was Emmekyns harte<br />
glad and she arose and went with the dyvell to shertegenbossche warde...’. ‘And she<br />
arose’! Volgens D - in A missen we dit detail - is <strong>Mariken</strong> dus het hele gesprek lang<br />
blijven zitten. De titel van het hoofdstuk luidt er ook: ‘Howe the dyvell cam lyke a<br />
man unto Mary when that she sat undernethe the hegge’. Aan het zitten ‘under a<br />
hegge’ wordt in D (fol. C 1v) later nog gerefereerd wanneer Emmeken haar avontuur<br />
aan Oom Ghijsbrecht vertelt (niet in A: vgl. v. 958 e.v.).<br />
148 verhanghen oft craghen: D heeft, gewoner: ‘nowe care I nat whether that I kyll<br />
my selfe or whether that I goo to drowne me’.<br />
157 Dat woert...: G.W. Wolthuis (Duivelskunsten en sprookjesgestalten, Amsterdam<br />
1952, p. 122) stelt dat <strong>Mariken</strong> zich in v. 132, 135-6 en 155-6 driemaal aan de duivel<br />
overgeeft en ziet in deze drievoudige aanroeping de toepassing van een motief uit<br />
de middeleeuwse demonologie. Deze drievoudige aanroeping, zo vervolgt de auteur,<br />
‘zal wel berusten op de drievoudige verloochening van Christus door Petrus’ en<br />
Wolthuis besluit: ‘Ook <strong>Mariken</strong> verloochent God driemaal, eer de haan gekukuukt<br />
heeft’. Van een drievoudige verloochening van God kan mijns inziens geen sprake<br />
zijn: in v. 132 wordt God niet genoemd. Bovendien is v. 132 geen aanroeping van<br />
de duivel, maar de uitdrukking van <strong>Mariken</strong>s harde onverschilligheid tegenover alles<br />
wat komen mag (zij vreest boeven, rovers, ja, zelfs de duivel niet: v. 129, 132). Juist<br />
deze onverschilligheid is de gemoedsgesteldheid van waaruit zij zich in v. 135-6 en<br />
155-6 aan God of de duivel overgeeft (vgl. v. 184-189). Een tweevoudige ‘aanroeping’<br />
dus, waarbij verzen 134-6 dan nog beschouwd kunnen worden als slechts de aanloop<br />
of<br />
<strong>Mariken</strong> van Nieumeghen