EvaluatieRedeneervaardighedenNog meer dan bij taalvaardigheden is omzichtigheid geboden bij de evaluatie van redeneervaardigheden.Zoals aangegeven in de rubriek redeneervaardigheden bij 5.1 gaat het hier om een breed terrein,waarbij zowel het reproduceren en opstellen van bewijzen hoort, als het opbouwen van redeneringenvanaf het onderzoeken van een vermoeden, het vinden van argumenten … De eerste graad is eenscharniermoment waar leerlingen er voor het eerst intensief mee geconfronteerd worden. Op basisvan hun ervaring maken ze een keuze voor een doorstroming in sterk of minder sterk uitgebouwdewiskunde. De mate waarin leerlingen deze processen beheersen, is een aanwijzing voor de oriënteringop het einde van de eerste graad. Het al of niet kunnen reproduceren van een aangeleerd bewijsheeft hierin een plaats, maar die is toch eerder beperkt.Zoals in het onderdeel meetkunde aangegeven, kunnen leerlingen in de aanvangsfase van het lerenbewijzen van eigenschappen een aantal schema’s ter ondersteuning krijgen. Ook bij de toetsing kunnenze die in beperkte mate blijven gebruiken. Daardoor kan een duidelijkere differentiële diagnosegesteld worden tussen enerzijds leerlingen die het bewijzen en argumenteren aankunnen zonder hulpen anderzijds diegenen die nog moeten terugvallen op die hulp. Ook dit is een element bij de oriënteringvan leerlingen.Probleemoplossende vaardighedenDe aandacht voor het ontwikkelen van probleemoplossende vaardigheden leidt tot het aanbieden vanmeer open gestelde problemen, meer aan context gebonden vraagstukken …. Het oplossen van dergelijkeproblemen is een complex proces. Meer nog dan elders is feedback zowel over het proces alsover het eindproduct belangrijk. De leerling zou informatie moeten krijgen over zijn kennis en de vaardigheidwaarmee hij die kan hanteren, over de wijze van omgaan met de vraagstelling, het gebruikvan gegeven informatie, het formuleren van vermoedens, over de vaardigheid waarmee heuristischemethoden gehanteerd worden, over de sturing van zijn oplossingsproces en de wijze van interpreterenen verifiëren van resultaten.Evaluatie van probleemoplossende vaardigheden heeft maar zin als tijdens het proces de wijze vanwerken van de leerling systematisch, weloverwogen en voortdurend wordt opgevolgd. Dergelijke evaluatiekan het vertrouwen van de leerling in zijn mogelijkheden sterk beïnvloeden. De leerkracht krijgttijdens het leerproces belangrijke feedback, bijvoorbeeld over welke problemen uitdagend zijn, welkeinstructief, welke interesse wekken, welke niet succesvol zijn.Reflectieve vaardighedenNaast probleemoplossende vaardigheden wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van reflectievevaardigheden bij de leerlingen. Dat wil zeggen het leren terugkijken op een proces dat ‘afgelopen’ is.Daarvan worden de leerkansen geconcretiseerd en geëxpliciteerd. Het bewuster omgaan met dieleerkansen resulteert in een netto-effect bij een volgende opdracht.Voorbeelden van reflectieve vragen op het uitvoeren van een opdracht:- Wat was de opdracht? Heb ik het doel bereikt?- Hoe is het proces concreet verlopen? De voorbereiding, de planning, de uitvoering, het besluit/antwoord?- Welke concrete problemen deden zich voor? Hoe heb ik daarvoor een oplossing uitgewerkt?- Wat leert me dit voor de aanpak van een volgende opdracht?- Heb ik mezelf goed ingeschat (bij taken, bij keuze oefeningen portfolio)? Kon ik de oefeningenaan?Evaluatie van attitudesDe leerkracht moet bij de evaluatie oog hebben voor de individuele inspanning, die de leerling doetom die doelen te bereiken. Enige omzichtigheid is geboden, want niet bij alle leerlingen is de spontaneuitingsvorm de juiste weerspiegeling van de inzet. En sommige leerlingen hebben van nature uit meertijd en inzet nodig om eenzelfde resultaat te bereiken.124D/<strong>2009</strong>/<strong>7841</strong>/<strong>003</strong>1ste graad, 1ste leerjaar A, 2de leerjaarAV Wiskunde
EvaluatieEen hulpmiddel bij het evalueren van attitudes is een observatielijst, waarin een aantal concrete gedragingenopgesomd staan. Daarbij kan de leraar een aantal niveaus van verwachting aangeven diebeantwoorden aan een verbale uitdrukking voor de ‘beoordeling’. Zo ontstaat een categoriale beoordelingvan attitudes, die de basis kunnen zijn voor een feedbackgesprek met de leerling.Zeker voor attitudes geldt dat terugkoppeling tijdens het leerproces de meest effectieve weg van bijsturenis. Aanmoediging zal meer vermogen dan neerbuigend afkeuren. Een verbale waardering kannaast een 'resultaat' voor de inhoudelijke toetsing een blijk van waardering zijn voor de inzet van deleerling.Van evaluatie naar zelfevaluatieIn de informatieve functie maakt evaluatie integrerend deel uit van het onderwijsleerproces. Belangrijkis alleszins dat de leerling zelf informatie en daardoor inzicht krijgt over zijn leren, zowel wat betreft hetproces als het eindresultaat. Zo zal in het leerproces van probleemoplossende vaardigheden nietslechts de beoordeling van het eindresultaat belangrijk zijn. De informatie over zijn wijze van aanpakkenen de vorderingen daarin geeft de leerling inzicht in de nodige bijsturing.Procesevaluatie is een aangewezen weg om leerlingen vragen te leren stellen bij de leerinhouden.Dat is een goede ondersteuning bij de verwerving van leervaardigheden. Procesevaluatie is een aangewezenweg om de leerling bewust te maken van de eigen mogelijkheden. In die zin en in het kadervan het levenslang leren (waarbij niet alle vorderingen ‘getoetst’ zullen worden) kan vertrouwd wordenmet procesevaluatie de groei naar zelfevaluatie bevorderen. Een mogelijke ondersteuning wordt gebodendoor opdrachten, waarbij de leerlingen zelf gebruik maken van een correctie- of een antwoordsleutel.Het betrekken van de leerlingen bij de evaluatie of fasen ervan, het bespreken van evaluatiegegevensen het formuleren van werkpunten vanuit een gesprek kan ook bij deze ‘jonge’ leerlingen de gevoeligheidvoor zelfevaluatie al aanscherpen.Het oplossingsproces van wiskundige problemen biedt heel wat kansen om de aanpak van de leerlingenbespreekbaar te maken. Daarbij gaat het in de eerste plaats over de werkwijze, de rekenwijze, deterugkoppelende controle op de oplossingsweg. Zoals al bij probleemoplossende vaardigheden aangegevenmoet dit echter verder gaan en moeten ook de wijze van aanpakken, de leerkansen … in hetproces opgenomen worden. De leerling wordt hier geconfronteerd met vragen bij zijn individuele aanpak(hier dus niet zijn ‘oplossing’). Ook voor wiskundig sterkere leerlingen liggen hier heel veel leerkansen,omwille van de sterke differentiatie die mogelijk wordt.De vele vormen van persoonlijk werk die mogelijk zijn (zie APR 1 – Algemene pedagogische reglementeringnr. 1), van individuele herhaling-, training- en driloefeningen tot kleine projecten waaraanindividueel of in groep kan gewerkt worden, bieden vele mogelijkheden om de leerling te confronterenmet zijn aanpak, zijn werkhouding, zijn motivatie …Een stapje verder op weg naar zelfevaluatie is het aanreiken (en met de leerlingen doornemen) vanreflectieve vragen over hun wiskundig bezig zijn (kennis, vaardigheden en attitudes). (Zie het onderdeelreflectieve vaardigheden – V1, en de aanbevelingen op de vorige pagina).Uiteindelijk moet de leerling ertoe gebracht worden dat hij bij zichzelf die vragen gaat stellen. Dat is inde eerste graad niet weggelegd voor alle leerlingen. Sommigen zullen nog sterke sturing nodig hebbenvan de leraar, anderen kunnen dit, vaak ook nog onder begeleiding, al meer zelfstandig opnemen.Belangrijk is dat de leerlingen daartoe kansen aangeboden krijgen.Een mogelijkheid daartoe wordt geboden door het aanleggen van een portfolio door de leerling. Werkenmet een portfolio is meer dan het verzamelen van gemaakte oefeningen. Dat is uiteraard al eeneerste stap, maar het is meteen duidelijk dat het niet gaat om zomaar willekeurige oefeningen. Deoefeningen moeten gericht gekozen worden in functie van wat de leerling aankan. Voor wiskundigsterke leerlingen zal een aantal kale oefeningen wellicht niet volstaan. In principe moet de leerling zelfkunnen beslissen over de samenstelling ervan. Dat vraagt uiteraard al een zekere maturiteit, die in deeerste graad vaak nog moet ontwikkeld worden. In de eerste graad moet de leraar daarbij nog hulpbieden, bijvoorbeeld door het aanreiken van diagnostische toetsen, waaruit de leerling voor zichzelfwerkpunten kan bepalen of door het aanreiken van een ruime keuze aan adequaat oefenmateriaal. Inde aanvangsfase van dit leerproces zal de leraar die keuzes met leerlingen bespreken.Werken met een portfolio biedt een werkwijze, waarbij gericht en gedifferentieerd kan ingegaan wordenop de individuele noden van de leerling. De leerling begeleiden naar meer zelfstandig leren is dus1ste graad, 1ste leerjaar A, 2de leerjaarAV Wiskunde125D/<strong>2009</strong>/<strong>7841</strong>/<strong>003</strong>