Leerplandoelstellingen – Vaardigheden en attitudesbord. Deze ‘problem of …’-aanpak biedt het voordeel dat ingespeeld kan worden op derealiteit, de omgeving, de maatschappelijke context (bijv. een grafiek, een diagram uiteen krant; een of andere gebeurtenis die aanleiding geeft tot vragen). We kunnen zover gaan dat leerlingen zelf ‘problemen’ kunnen aanreiken.- Een aanpak is die waarbij, in een meer structurele differentiatie (bijv. met hoekenwerk),ruimte gemaakt wordt voor een vraagstukkenhoek, een problemsolverhoek. Daarbij kangroepswerk ingeschakeld worden, waarbij leerlingen met elkaar problemen aanpakkenen aan elkaar uitleggen. De verdeling in groepen kan al of niet homogeen zijn, waarbijgepaste problemen en vraagstukken kunnen aangeboden worden.- Aan de leerlingen kan gevraagd worden een (mini)project uit te werken. Voorbeeldenzijn: het ontwerpen van de schooltuin, het (her)inrichten of verfraaien van een ruimte,het ontwikkelen van een maquette (bijv. voor een veiligere schoolomgeving), het makenvan een beeld (cf. ruimtelijk denken) … Leerlingen zijn dan medeverantwoordelijk vooreen deel van de ontwikkeling van het probleem. Dit werkt de motivatie in de hand.- Bij contractwerk moeten leerlingen in een bepaalde tijd een aantal vraagstukken, problemenaanpakken. Een presentatie via een portfolio kan dit ondersteunen. De kwaliteitvan de portfolio en de wijze waarop er in de praktijk mee kan omgegaan worden (bijv.bij vraagstelling erover, de mate van zelfstandigheid bij de samenstelling, de elementenvan zelfevaluatie) kunnen een aanwijzing zijn voor oriëntatie van de leerling.Dergelijke aanpak vraagt heel wat aan materiaalontwikkeling. Het is zinvol van materiaalgeleidelijk te ontwikkelen. Leraren kunnen zelf een hele reeks uitdagende situatiesverzamelen. De vakgroep kan hier ondersteunend werken.V2RekenvaardighedenGoede en vlotte rekenvaardigheden vormen een belangrijke competentie in die situaties,waarin ze echt voordelig zijn. Training is daarvoor noodzakelijk.Gebrek aan rekenvaardigheid is een van de meest voorkomende problemen bij leerlingen enniet alleen in de eerste graad. Het is meestal een combinatie van verschillende problemen.Het isoleren van één probleem en focussen op de oplossing daarvan lijkt weinig efficiënt.Vaak wekt dit alleen maar meer tegenzin op. De rekenvaardigheid zal in de praktijk maarverbeteren als er een geïntegreerde aanpak is van de verschillende problemen. Een mindergoede vaardigheid is vaak niet alleen een rekenprobleem. Soms is het een attitudeprobleem,waarbij rekenremediëring niet veel aarde aan de dijk brengt. Het inbedden van het rekenenin motiverende vraagstukken kan hieraan verhelpen.Rekenvaardigheden worden vaak geïdentificeerd met hoofdrekenen. Dat is maar gedeeltelijkcorrect. Rekenvaardigheden hebben te maken met het flexibel kunnen inzetten van de verschillenderekenwijzen al naargelang de noodzaak. Zowel het hoofdrekenen, het schattendrekenen, het cijferen, het rekenen met breuken, het gebruik van de rekenregels voor negatievegetallen en machten, als het machinegebruik maken deel uit van rekenvaardigheid.Het is een maatschappelijk fenomeen dat een rekenmachine gebruikt wordt om ‘moeilijke’berekeningen uit te voeren, ook in de dagelijkse praktijk. In situaties waar een gemiddeldevolwassene een rekenmachine zou gebruiken, zullen we dat ook doen bij de leerlingen. Inhet bijzonder, als andere dan rekendoelstellingen nagestreefd worden, zouden geen rekendrempelsmogen ingebouwd zijn. In plaats van te investeren in automatismen die niet nuttigzijn, kan beter gewerkt worden aan zinvolle controlemechanismen, waarbij vlot en handigrekenen, hoofdrekenen en/of schattend rekenen wel degelijk een rol spelen.In de didactische vakliteratuur wordt de term scaffolding wel eens gebruikt. In feite betekentdie term dat ‘stellingen’ omheen het probleem worden gebouwd, waardoor de leerlingenandere wegen kunnen bewandelen om toch tot de oplossing te komen. Het gebruik van derekenmachine bij het nastreven van probleemoplossende vaardigheden (bijv. bij vraagstukken)is hiervan een voorbeeld. Bij rekenvaardigheid gaat het dus eerder om de vlotheidwaarmee het resultaat bekomen wordt en de ingebouwde controle op het resultaat.32D/<strong>2009</strong>/<strong>7841</strong>/<strong>003</strong>1ste graad, 1ste leerjaar A, 2de leerjaarAV Wiskunde
Leerplandoelstellingen – Vaardigheden en attitudesHoofdrekenenVoor een omschrijving van hoofdrekenen kan het leerplan basisonderwijs inspirerend werken.Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het paraat kennen (bijv. tafelproducten), hetgebruik van standaardprocedures en het flexibel rekenen.Om flexibel te kunnen rekenen moet de leerling:- een zeker niveau van parate kennis bereikt hebben;- een zeker niveau bereikt hebben in het toepassen van standaardprocedures;- inzicht hebben in de structuur van getallen;- inzicht hebben in bepaalde eigenschappen van de bewerking.Een standaardprocedure gebeurt automatisch, is efficiënt en het aantal denkstappen is beperkt.Om standaardprocedures vlot te kunnen uitvoeren, is paraat kennen onontbeerlijk.Hoofdrekenen heeft te maken met het gebruik van rekenvoordelen, waardoor het resultaatsnel kan berekend worden. Het staat tegenover het cijferen, waarbij een vast algoritme gebruiktwordt. Een misvatting is dat hoofdrekenen niet met pen en papier zou mogen gebeuren.Tussenresultaten kunnen zo nodig tijdelijk genoteerd worden.Een goedfunctionerende rekenvaardigheid is van belang bijvoorbeeld bij schatoefeningen ofbij eenvoudige bewerkingen, waarbij het gebruik van de rekenmachine een overbodige envaak tijdrovende en kritiekloze stap betekent.Niet elke opgave leent zich echter tot hoofdrekenen. Het heeft geen zin bepaalde oefeningenabsoluut met hoofdrekenen te willen maken. Het is belangrijker te investeren in oefeningendie door de leerlingen wel vlot kunnen gemaakt worden. Consequentie is dat een training inhoofdrekenen met relatief eenvoudige oefeningen zal gebeuren. Naarmate de leerlingenterug meer getallengevoeligheid verwerven (cf. inzicht hebben in de structuur van getallen)en het rekenen vlotter gaat, kan de complexiteit toenemen.Het hoofdrekenen kan gekoppeld worden aan het letterrekenen en aan het oplossen vaneenvoudige vraagstukjes.SchattenSchattend rekenen bewijst zijn waarde in het dagelijkse leven. Een schatting is meer dan eengok. Op zijn minst kun je het een goede gok noemen, die ergens op gebaseerd is. Bij schattendrekenen horen specifieke strategieën, die vaak een combinatie zijn van het maken vaneen goede afronding voor de getallen, handig rekenen en heuristiek.Schatten wordt vaak uitsluitend opgelegd als controlemiddel. In de praktijk zijn er situatieswaarin een ongeveer-oplossing een goede oplossing is (verkeersdrukte, kijkcijfers …). Vaakworden hiermee moeilijke tellingen of berekeningen vermeden. Schatten is daarbij een zinvollewerkwijze. In concrete situaties gaat de vraag of een globale, dan wel een preciezeoplossing gevraagd wordt, het rekenwerk vooraf.In een lessituatie kiest elke leerling zijn eigen aanpak om zo op zijn niveau tot een schattingte komen. In een klassengesprek kunnen verschillende strategieën vergeleken worden, zodatleerlingen het schattend rekenen verder ontwikkelen. Door te reflecteren op de eigen enop andermans aanpak verhoogt de schatvaardigheid. Het schattend rekenen leent zich uitstekendvoor differentiatie. Het is belangrijk dat de leraar de leerlingen voortdurend laat inkijkenin zijn werkwijze, door luidop te rekenen en dus ook te schatten. Belangrijker nog danvele inhoudelijke strategieën is de ontwikkeling van schatattitudes.CijferenHet belang van het cijferen moet gerelativeerd worden. In de praktijk wordt het nog weiniggebruikt. Zij het dat een berekening (bijv. oppervlakte, prijs, korting) in de arbeidspraktijk vansommige beroepen nog wel eens voorkomt, omdat er niet altijd een rekenmachine ter beschikkingis. Het gaat dan wel om relatief beperkte berekeningen.1ste graad, 1ste leerjaar A, 2de leerjaarAV Wiskunde33D/<strong>2009</strong>/<strong>7841</strong>/<strong>003</strong>