Leerplandoelstellingen – Getallenleer5.2.1.7 Wiskundige taal en terminologie begrijpen en correct gebruiken1 DoelstellingenG32Gekende wiskundige symbolen correct gebruiken en verwoorden.VVDe symbolen , , gebruiken als verkorte notatie voor de bedoelde verzamelingen.De betekenis van de uitdrukking ‘voor alle’ uitleggen en het symbool ∀ gebruikenals verkorte schrijfwijze.G33 De symbolen =, ≠, ≤, ≥, correct gebruiken en verwoorden. 10G34Terminologie in verband met absolute waarde, tegengestelde en omgekeerde vaneen getal correct gebruiken.5G35Terminologie in verband met bewerkingen met getallen correct gebruiken:- optelling, som, term;- aftrekking, verschil;- vermenigvuldiging, product, factor;- deling, quotiënt, deeltal, deler, rest.5VTerminologie correct gebruiken:- priemgetal.G36Terminologie in verband met de machtsverheffing correct gebruiken:- macht, grondtal, exponent;- kwadraat, vierkantswortel.52 Pedagogisch-didactische wenkenG32In het secundair onderwijs moet de leerling de meer formele taal van de wiskunde verwerven.Dat zal voor verschillende leerlingengroepen verschillend zijn. Niet alle leerlingen moeten dewiskundetaal in dezelfde mate verwerven. Voor een aantal leerlingen zal een ‘intuïtiever’taalniveau volstaan. Maatschappelijk doel is dat ze de ‘wiskunde’ begrijpen, die gebruiktwordt in het concrete leven en in praktische of technische situaties eigen aan hun beroep.Voor andere leerlingen is een hoger begrip van de vaktaal wiskunde onontbeerlijk voor hunvervolgstudies. Daaraan moet al in de eerste graad aandacht besteed worden. Hieruit volgtdat het verwerken en verwerven van de wiskundetaal moet verlopen doorheen een gedifferentieerdeaanpak. De mate waarin leerlingen dit ‘taalproces’ verwerken is een element datkan ingebracht worden bij de oriëntering.Dit proces verloopt best zeer geleidelijk. Er mag geen ‘taalkloof’ bestaan tussen de basisschoolen de eerste graad. Toch is het belangrijk aandacht te besteden aan een preciestaalgebruik als dat nodig is, bijv. bij definities en eigenschappen (zie onderdeel taalvaardigheden– V4). De eerste graad is in dit proces een belangrijk stadium. Vanuit de eerder intuïtievetaal die gehanteerd wordt in de basisschool, wordt in de eerste graad voor een reeksbegrippen het formelere gebruik (omschrijving, lettergebruik, symbolen) ingevoerd. En vermitsniet alle leerlingen in dit proces tegelijkertijd de overstap maken, is een geleidelijk procesnoodzakelijk, waarin nog veel verwoord wordt vanuit het intuïtieve naar het formele.Een stap in dat proces is het gebruik van symbolen. Symbolen zijn vaak in een letter of teken70D/<strong>2009</strong>/<strong>7841</strong>/<strong>003</strong>1ste graad, 1ste leerjaar A, 2de leerjaarAV Wiskunde
Leerplandoelstellingen – Getallenleersamengebalde kennis. Het zijn overeengekomen afkortingen voor een begrip of een verband.Belangrijk is ze dan ook te hanteren binnen die overeenkomst om ze de correcte betekenis tegeven. Vandaar dat in de eerste graad terecht aandacht moet besteed worden aan een correctgebruik van symbolen, maar tevens aan de correcte verwoording ervan.Het gebruik van specifieke symbolen, zoals kwantoren, heeft maar zin als de leerlingen er debetekenis van kunnen verwoorden. Het past in het verwerven van wiskundige taalvaardigheiden hoeft in geen geval te leiden tot afzonderlijke inoefening. Een aantal leerlingen zal na deeerste graad doorstromen in studierichtingen met een beperkt wiskundig profiel. Daarin zalhet gebruik van dergelijke symbolen beperkt zijn. Het heeft dan weinig zin voor deze leerlingendaaraan tijd te besteden. Die kan beter gebruikt worden om andere vaardigheden zoalsrekenvaardigheid, probleemoplossende vaardigheid en vlotte taalvaardigheid bij te brengen.G33G35G36Aandacht moet besteed worden aan de correcte en vlotte leeswijze (o.m. '≤' als 'kleiner danof gelijk aan', '