0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org

110 VIERDE HOOFDSTUK.
vorsten van het Eiland Java dat zij van die gelegenheid,
welke zich hun aanbood, geen gebruik wenschten
te maken om, terwijl de Algemeene Landvoogd
de handen vol had met de bescherming van Batavia,
het juk der Compagnie af te schudden. — De
Sultan van Bantam kon anders geacht worden
daartoe dubbele reden te hebben, — dewijl hij
onder zware schulden jegens het Indische Bestuur
gebukt ging. Niet dat deze door de nabijheid van
de Hoofdplaats, van zoodanige pogingen zoude zijn
teruggehouden; hij had reeds eenigen tijd geleden
getoond aan de aanbiedingen der Engelschen geen
gehoor te willen leenen. Een Engelsch schip, van
Benkoelen gezonden, was in de Semangka-baai gekomen
met voorstellen om aldaar een Engelsch
fort te stichten. Dat aanbod evenwel was geweigerd
geworden. — De Soesoehoenan of Keizer van
Java, en de Sultan van Djokjokarta hadden geene
bezwaren of grieven te doen gelden, alzoo onder
het Generalaat van Van Overstraten, werd gevolgd
hetzelfde stelsel waaraan hij, als Gouverneur van Java
steeds met omzigtigheid en vastheid de hand had gehouden.
Men eischte getrouwe nakoming der tractaten,
doch overigens bemoeide men zich niet met
het inwendig bestuur, zorg dragende den verkregen
invloed te behouden op de troons-opvolging en de
keuze van den Kroonprins. Aldus handelde men
ten opzigte van het Mataramsche Rijk, en van
dat van Djokjokarta ; doch wanneer men de inborst
dier vorsten nagaat, behoeft het geen betoog dat er
veel omzigtigheid en wijsheid noodig was om hen
rustig te doen blijven, tijdens do hagchelijke omstandigheden
van het jaar 1800.
In het eerste rijk was de regerende Vorst een