0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org

138 VIJFDE HOOFDSTUK.
ruimte overlieten aan iets anders te denken. Verder
wordt in het voorberigt aangevoerd, dat,
ofschoon het Adres zes en dertig teekenaren heeft,
slechts de drie eerste worden genoemd, als zijnde
«de Gemagtigden of Lasthebbers van eenige actionisten,»
terwijl ook «alle de woelingen die sedert
den jare 1796, wegens de zaken der Oost-Indische
Compagnie hebben plaats gehad,» aan die drie
teekenaren te wijten zijn. Bovendien hebben, volgens
de bewering van Wiselius, vele teekenaren
hun naam gezet, dewijl er andere namen op stonden,
en W. die niet wilde verantwoordelijk gesteld hebben,
«als ook, omdat ik, onder het Nader-Request,
niet zonder verbazing, de handteekeningen heb
ontwaard van lieden, die voor brave en welmeenende
Vaderlanders alomme bekend zijn.» — Deze
Wederlegging werd, door den schrijver, op den
6 n van Oogstmaand 1803 aan President en Leden
van het Staats-Bewind aangeboden.
Niet zonder opgewondenheid is de inleiding, al
, na gezegd te hebben dat de uitdrukkingen
van zijn Berigt op de alleronbetamelijkste wijze zijn
verdraaid, of listiglijk verwisseld met volzinnen,
uit een stuk overgenomen, op welk, zoo verminkt
en onecht als het is, ik geene andere betrekking
heb, dan alleen die, dat mijn naam er in wordt
genoemd,» de schrijver aldus vervolgt: «moest dit
alles zamen genomen, mijnen regtmatigen toorn,
tot oenen aanmerkelijken trap aanvurende, mij
doen bedacht zijn op zoodanige middelen van vergelding»
enz.
W. neemt het den steller der memorie kwalijk
dat deze, zoo W. verzekert, voornamelijk spreekt
van het Rapport, ofschoon bij de behandeling vaak