0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org

VIJFDE HOOFDSTUK
129
voortduren en evenwel de uitvoer aan particulieren
worden overgelaten.
Teregt wordt aangevoerd (bl. 138) «wanneer
derhalve de Republiek de wezenlijke voordeelen
van hare bezittingen op den duur wil blijven
genieten, moet men vaststellen, dat derzelver
voortbrengselen , alleen naar Nederland zullen
mogen worden overgevoerd. » — Nogtans strekt
het geheele betoog om aan te toonen (bl. 146)
«dat de vaderlandsche koopman den handel, op den
duur, met geen voordeel zal kunnen drijven; dat
de Oost-Indische Bezittingen daardoor aan het
kwijnen zullen geraken en het land de wezenlijke
voordeelen van den handel en do vaart op dezelven
zullen moeten missen.» Met andere woorden
luidt de stelling: «dat het openzetten van de vaart
en den handel op de Oost-Indische Bezittingen,
het verlies en den ondergang van die gewigtige
bronnen van algemeene wolvaart ten gevolge zal
hebben.» — In dat betoog meenende te zijn geslaagd,
roepen de adressanten uit (bl. 156) «hoe
aangenaam is het niet voor de participanten der
Oost-Indische Compagnie, een zoo treffend verband
tusschen hunne bijzondere bedoelingen en het algemeen
belang te mogen opmerken!»
Ten einde de arbeid voor het Staats-Bewind gemakkelijk
te maken is aan het adres toegevoegd,
eene schets of plan van Bestuur en van het drijven
van den Indischen handel, door de Generale
Vereenigde Oost-Indische Compagnie, onder een
uitsluitend Octrooi, strekkende niet alleen om hare
jaarlijksche uitgaven goed te maken en aan hare engagementen
te voldoen, maar tevens om al hare
schulden binnen een kort verloop van jaren geheel
»