0 S 2 \> ° { °\ - Acehbooks.org

3 4 4 ELFDE HOOFDSTUK.
van Kandjing Eodjo, werd op den 2" van Louwmaand
1811 uitgeroepen.
De afgetreden Vorst, sedert meest onder den
naam van Sultan Sepoe bekend, had door al zijne
kneyelarijen eene som in baar geld van ongeveer
drie mdjoen gulden bijeen geschraapt, zonder eene
menigte kostbaarheden te rekenen. Hij werd door
Daendels met eene boete van vier ton gouds
gestraft, welke som, onder de ambtenaren en
troepen, welke in dezen werkzaam waren geweest,
verdeeld werd. Daarentegen werden den nieuwen
Regent, de oorlogskosten niet, zoo als gebruikelijk
was, berekend, maar kwijt gescholden.
Het liet zich wel voorziea dat de Keizer niet
aarzelen zou in den afstand der strandgelden, ook
van zijne zijde, toe te stemmen. Dit gebeurde niet
alleen, maar hij werd tevens overgehaald om eenige
vruchtbare districten af te staan, welke voor het
Nederlandsen bewind goed gelegen waren, terwijl
daarentegen de Hooge Regering eene schuld, van
ruim honderd duizend gulden, voor hare rekening
nam. De overeenkomsten deswege met de beide
Vorstenhoven gesloten, dagteekenen van den 6« en
den 10" van Louwmaand 1811.
Alles boog gedwee voor den Toewan Besaar en
het ontzag dat hij had ingeboezemd, ook door zijn
snellen marsch van Samarang naar Djokjokarta,
maakte dat allen gehoorzaamden. De beide Prinsen
Notto Kosoemo en Notto Diningrat werden overgeeverd
hoe nabij zij den Sultan, vooral aan
Sultan bepoe, en diens meest geliefde Echtgenoote
bestonden. Zij werden naar Cheribon gezonden
onder het toezigt van den Landdrost M. Waterloo.
Die beide Prinsen naar Amboina, Menado, Ternate