7. PSYCHOSOCIALE ASPECTEN7.1 Welke psychosociale begeleiding is nodig bij consultatie wegens erfelijke<strong>darmkanker</strong>?InleidingDe zorg voor patiënten en familieleden, die vragen hebben over erfelijke <strong>darmkanker</strong> wordtvoor een groot deel geleverd in de klinisch genetische centra. In deze centra vormtpsychosociale begeleiding een integraal onderdeel van het traject van diagnostiek envoorlichting.Ook de huisarts wordt in toenemende mate geconfronteerd met vragen over familiairerisico’s op <strong>darmkanker</strong> en wordt betrokken bij de psychosociale begeleiding van patiënten bijwie erfelijke aanleg voor <strong>darmkanker</strong> is vastgesteld.7.1.1 Wat zijn de psychosociale gevolgen van DNA-diagnostiek en wat zijnrisicofactoren voor psychosociale ontsporing?Samenvatting literatuurWereldwijd zijn in de afgelopen tien jaar de reacties op testuitslagen bij erfelijke <strong>darmkanker</strong>onderzocht, doorgaans met behulp van gestandaardiseerde vragenlijsten. Onderzocht zijngevoelens van spanning, angst en depressie rond het erfelijkheidsonderzoek en zorgen overhet krijgen van kanker. Daarbij zijn de uitkomsten bij mutatiedragers en niet-mutatiedragersmet elkaar vergeleken. Bestudeerd is voorts, welke factoren voorspellende waarde zoudenhebben voor het ontstaan van psychosociale problemen.Na voorspellende DNA-diagnostiek trad bij gezonde familieleden, die geen mutatiedragerbleken te zijn, een vermindering van gevoelens van angst en depressie op. Ook bij gezondefamilieleden, die mutatiedrager bleken te zijn, traden er over het algemeen geen negatievereacties op lange termijn op (Meiser 2005). Hoewel bij deze groep de angst om kanker tekrijgen kort na de testuitslag toenam, bleek deze angst na een jaar weer verminderd te zijnen binnen de norm voor de algemene populatie te liggen (Aktan-Collan 2000, Arver 2004,Meiser 2005, Claes 2005). Een subgroep rapporteerde wel ernstige zorgen, waarvoorpsychosociale zorg geïndiceerd was, maar gemiddeld genomen bereikten gevoelens vanangst en depressie geen pathologische niveaus (Vernon 1997, Esplen 2003, Gritz 2005).De mate, waarin ’distress’ (gevoelens van angst, spanning of depressie) aanwezig isvoorafgaand aan erfelijkheidsonderzoek blijkt de beste voorspeller te zijn van ervarendistress na de testuitslag (Gritz 2005). In een onderzoek van patiënten met colorectaalcarcinoom bleken jongere leeftijd, vrouwelijk geslacht, een sterk belaste familieanamnese eneen groter aantal ervaren verliezen in het persoonlijke leven voorspellende waarde tehebben voor het optreden van problemen bij de verwerking van de testresultaten (Esplen2003). In een Japans onderzoek was bij een klein deel (ongeveer 10%) van de respondentensprake van posttraumatische stressverschijnselen na erfelijkheidsdiagnostiek, bij een evengrote groep kwamen schuldgevoelens voor (Murakami 2004). In een Belgische studie kwamuit interviewdata een aantal problemen naar voren, waaronder spanning rondom de test,problemen in de relatie met familieleden en belasting door periodieke controles (Claes 2005).Als in een familie geen oorzakelijke mutatie gevonden kan worden, terwijl er op grond van destamboomgegevens toch vermoedelijk sprake is van een erfelijke vorm van <strong>darmkanker</strong>(zogenaamde non-informativiteit), kan ook dit tot angst en depressie leiden (Geirdal 2005).<strong>Concept</strong> landelijke richtlijn erfelijke <strong>darmkanker</strong> <strong>versie</strong> 7 d.d. 7 november <strong>2007</strong>.128
Ook het sociale systeem speelt een belangrijke rol: bij onderzoek onder 120 patiënten metfamiliair voorkomen van borstkanker of <strong>darmkanker</strong> bleek dat psychosociale problematiekdeels werd gecompenseerd door een sterk sociaal systeem (Carlsson 2004).Risicofactoren voor psychologische distress na DNA-diagnostiek zijn, naast een hoog niveauvan distress in de fase voorafgaand aan het DNA-diagnostiek, ook: depressie in devoorgeschiedenis, een feitelijke uitslag die tegengesteld is aan de verwachte uitslag (metname bij mutatiedragers), het als eerste verkrijgen van een uitslag in een familie, een andereuitslag krijgen dan broers en zusters en sterfte aan kanker bij een naaste verwant (Meiser2005). In een recente Nederlandse studie bleek daarnaast ook gecompliceerde rouw eenbelangrijke voorspeller. Met name mutatiedragers die in hun jeugd een ouder haddenverloren aan kanker vormden een risicogroep (Van Oostrom 2006b).ConclusiesNiveau 2Counselen en testen op erfelijk colorectaal carcinoom kan in eerste instantieleiden tot verhoogde stress, maar de effecten zijn tijdelijk en verdwijnen bij demeeste mensen bij follow-up, onafhankelijk van de testuitslag.B Arver 2004, Meiser 2005 Claes 2005, Gritz 2005C Aktan-Collan 2000, Esplen 2003Niveau 3Risicogroepen voor persisterende angst en depressie na testen op genetischeaandoeningen (al dan niet met positieve test-uitslag) zijn patiënten met tevorenaanwezige hoge niveaus van distress, een zwak sociaal systeem, enmutatiedragers die in hun jeugd een ouder hebben verloren aan kanker.CEsplen 2003, Carlsson 2004, Van Oostrom 2006bNiveau 3Het informeren van familieleden over de uitkomsten van genetische diagnostiekkan aanleiding zijn tot psychosociale problematiek binnen het familieverband.B Claes 20057.1.2 Wat is de optimale vorm en inhoud van de psychosociale begeleiding in eerste,tweede en derde lijn?Samenvatting literatuurPool onderscheidde drie vormen van psychosociale zorg bij chronische aandoeningen (Pool2004). Deze drie vormen kunnen ook worden onderscheiden bij erfelijke en familiaire<strong>darmkanker</strong>.Basale psychosociale zorgPsychosociale zorg kan worden geboden als onderdeel van de reguliere medische zorg doorhuisartsen, klinisch genetici en andere medisch specialisten, genetisch consulenten enverpleegkundigen. Onder deze zorg valt het bespreken van psychosociale implicaties vanerfelijke en familiaire <strong>darmkanker</strong> en zo nodig van verdere psychosociale hulpverlening. Inhet kader van genetische counseling hebben de klinisch geneticus of genetisch consulentnaast de medische aspecten ook aandacht voor de psychosociale implicaties van het<strong>Concept</strong> landelijke richtlijn erfelijke <strong>darmkanker</strong> <strong>versie</strong> 7 d.d. 7 november <strong>2007</strong>.129
- Page 1 and 2:
ConceptRichtlijn Erfelijke darmkank
- Page 3:
De richtlijn bevat aanbevelingen va
- Page 6 and 7:
Voorlichting bij FAP 135Begeleiding
- Page 8 and 9:
1. Algemeen1.1 InleidingColorectaal
- Page 10 and 11:
de tumor, de gevoeligheid voor chem
- Page 12 and 13:
afhankelijkheid en dient de analyse
- Page 14 and 15:
3. Nagengast FM, Kaandorp CJE. Herz
- Page 16 and 17:
2005). Het gaat hier om genen, die
- Page 18 and 19:
In de hier gehanteerde MIPA criteri
- Page 21 and 22:
maar geen reden voor erfelijkheidso
- Page 23 and 24:
Let op:• Personen met twee eerste
- Page 25 and 26:
tabel 2.3Immunohistochemische bevin
- Page 27 and 28:
In de praktijk blijkt dat bij het g
- Page 29 and 30:
Analyse van MLH1 promoter hypermeth
- Page 31 and 32:
2.2.2 Wat is het restrisico op een
- Page 33 and 34:
III1CRCMSI normaal2CRCMSI afwijkend
- Page 35 and 36:
2.3. Wat zijn de klinische en diagn
- Page 37 and 38:
III1 2III12 3 4IVfiguur 2.4 BStambo
- Page 39 and 40:
3. MUTYH-geassocieerde polyposis (M
- Page 41 and 42:
Niveau 4Voor een persoon met 10-100
- Page 43 and 44:
10 of meer adenomateuze poliepenDNA
- Page 45 and 46:
3. Bandipalliam P. Syndrome of earl
- Page 47 and 48:
3. RISICO’S OP TUMOREN3.1 Wat zij
- Page 49 and 50:
ij diagnose van endometriumcarcinoo
- Page 51 and 52:
Grimes liet zien dat ook verwarring
- Page 53 and 54:
17. Quehenberger F, Vasen HF, van H
- Page 55 and 56:
Enkele studies hebben getracht scha
- Page 57 and 58:
tabel 3.9Cumulatieve risico op colo
- Page 59 and 60:
6. de Jong AE, Vasen HF. The freque
- Page 61 and 62:
4. Surveillance4.1 Lynch syndroom4.
- Page 63 and 64:
Niveau 3Er zijn aanwijzingen dat co
- Page 65 and 66:
4.1.2 Welke voorbereiding kan het b
- Page 67 and 68:
Niveau 2Er zijn aanwijzingen dat da
- Page 69 and 70:
12. Hwang KL, Chen WT, Hsiao KH, Ch
- Page 71 and 72:
Nivau 3Pijn en gêne tijdens colono
- Page 73 and 74:
16. Ponz de Leon M, Benatti P, Di G
- Page 75 and 76:
eierstokkanker bleek deze surveilla
- Page 77 and 78: 14. Oei AL, Massuger LF, Bulten J,
- Page 79 and 80: Tijdens follow-up colonoscopie werd
- Page 81 and 82: Daarbij hebben gezonde familieleden
- Page 83 and 84: III1 2CRC 50-70CRC 50-70 jrIII12 3
- Page 85 and 86: gevonden of een adenoom > 10 mm wor
- Page 87 and 88: 5. BEHANDELING5.1.1 Welke operatie
- Page 89 and 90: 5.2 Behandeling van familiair color
- Page 91 and 92: EIS is een procedure die sinds de i
- Page 93 and 94: follow-up van 4 tot 6 jaar (Remzi 2
- Page 95 and 96: Niveau 3De keuze van de operatie, c
- Page 97 and 98: chirurgen ontstaan welke techniek d
- Page 99 and 100: 13. Van Duijvendijk P, Slors JF, Ta
- Page 101 and 102: 5.3.2 Welk beleid voor duodenale po
- Page 103 and 104: 5.3.2.2 BehandelingHet optimale mom
- Page 105 and 106: C Spigelman 1989, Groves 2002Niveau
- Page 107 and 108: tabel 5.12Surveillance-intervallen
- Page 109 and 110: 25. Seow-Choen F, Vijayan V, Keng V
- Page 111 and 112: zeldzaamheid van de aandoening zijn
- Page 113 and 114: figuur 5.9.Algoritme voor de behand
- Page 115 and 116: 8. Couture J, Mitri A, Lagace R, Sm
- Page 117 and 118: familie is daarbij niet altijd adeq
- Page 119 and 120: Lynch syndroom (bewezen erfelijke d
- Page 121 and 122: 6.2 Welke vorm van Lynch syndroom d
- Page 123 and 124: 6.3 Wat is de rol van algemene ziek
- Page 125 and 126: Periodieke endoscopie in Lynch synd
- Page 127: 6.4. Wat is de rol van locale regis
- Page 131 and 132: ConclusiesNiveau 4Gespecialiseerde
- Page 133 and 134: egarding colorectal and endometrial
- Page 135 and 136: 7.2 Hoe kunnen de naaste familieled
- Page 137 and 138: 6. Sermijn E, Goelen G, Teugels E,
- Page 139 and 140: Samenvatting van de literatuurEr zi
- Page 141 and 142: 7.4 Welke begeleiding is wenselijk
- Page 143 and 144: 8. Lynch HT, Lemon S, Smyrk T, Fran
- Page 145 and 146: Overigens maken vragen over erfelij
- Page 147 and 148: Bijlage 1Lijst van begrippen en afk
- Page 149 and 150: Cox(2) remmersCRCCumulatieve incide
- Page 151 and 152: Hyperplastische poliepHyperplastisc
- Page 153 and 154: mRNAMSH2MSH6MSIMuir-Torre syndroomM
- Page 155 and 156: aanwezigheid van een afwijking bij
- Page 157 and 158: Bijlage 2Uitgangsvragen1. Wat zijn
- Page 159 and 160: Bijlage 3Trefwoorden patiëntenpopu
- Page 161 and 162: tabel 2Relatief risico schattingen
- Page 163 and 164: Bijlage 6Rolverdeling diagnostiek b
- Page 165 and 166: a. Het optimale interval (3,4,5 of
- Page 167 and 168: Bijlage 8Poliklinieken Familiaire/
- Page 169: www.erfocentrum.nlKWF Kankerbestrij