Dmening werkgroepledenNiveau 3Dragers van een mutatie in één van de MMR-genen in grotere families dieniet aan de Amsterdam criteria voldoen, d.w.z. waarin relatief weinigfamilieleden met Lynch syndroom geassocieerde tumoren hebbenontwikkeld, hebben mogelijk een kleinere kans op tumoren dan dragers infamilies die wel aan genoemde criteria voldoen.Overige overwegingenC Quehenberger 2005, Carayol 2002Andere aanleg- en omgevingsfactorenLynch syndroom heeft binnen families een variabele penetrantie. Of een individuele MMRgenmutatiedragereen met Lynch syndroom geassocieerde vorm van kanker krijgt wordt dusniet uitsluitend door de MMR-gen mutatie bepaald. Andere erfelijke en niet-erfelijke(omgevings-) factoren kunnen naast toeval een rol spelen bij het wel of juist niet ontstaanvan een tumor. Voor polymorfismen in verschillende genen (bijvoorbeeld CCND1, GSTT1,GSTM1, IGF1, RNASEL, TP53) bestaan aanwijzingen dat deze bij MMR-genmutatiedragersde kans op colorectaal carcinoom en/of de leeftijd bij diagnose modificeren. Dit onderwerpkent nog geen klinische toepassing. Voor sporadisch colorectaal carcinoom zijnverschillende factoren bekend die het risico op kanker verhogen, zoals overgewicht,alcoholgebruik, consumptie van rood vlees en roken. Calcium en aspirine lijken het risico opcolorectaal carcinoom te verlagen (Signaleringscommisse KWF 2004). Het is nog onbekendof deze of andere omgevingsfactoren ook een rol spelen bij de kans op met Lynch syndroomgeassocieerde kanker.RisicocommunicatieDe communicatie over bovengenoemde risico´s is van cruciaal belang. Immers, ‘informedconsent’ houdt in, dat de patiënt beslissingen neemt op basis van juiste en goed begrepeninformatie. Er is weinig literatuur specifiek gericht op communicatie over een verhoogd risicoop erfelijke <strong>darmkanker</strong>. Wel is er veel literatuur beschikbaar over risicocommunicatie inbrede zin. Een belangrijk probleem is dat vele risicoparameters afgeleide maten zijn, diezowel de arts als de patiënt niet direct aanspreken en die in beide groepen kunnen leiden totbegripsverwarring (Grimes, 1999, Gigerenzer, 2003).In deze richtlijn worden vooral cumulatieve lifetime risico’s gebruikt. Als echter aan eenpatiënt wordt meegedeeld, dat hij/zij een kans van 30% heeft op een bepaalde ziekte, kan depatiënt dit zo opvatten, dat er in elk geval enige vorm van ziekte zal optreden; beter kanworden gesteld, dat van de 100 individuen in een situatie als die van patiënt er 30 debetreffende aandoening krijgen (Gigerenzer 2003).Met betrekking tot voorwaardelijke kansen blijkt dat ook artsen statistische informatie beterbegrijpen als gecommuniceerd wordt in absolute risicocijfers; de stelling, dat van 8 vrouwenmet borstkanker er 7 een positieve uitslag op het mammogram zullen hebben blijktduidelijker dan wanneer dit gegeven wordt uitgedrukt als sensitiviteit van het mammogram(Gigerenzer 2003). Relatieve risico’s zijn verwarrend, omdat de referentiegroep niet meteenduidelijk is. Als door een preventieve ingreep de kans op sterfte aan een ziekte van 5 op 100wordt gereduceerd tot 1 op 100 is de risicoreductie 80%. Als echter in de voorlichting alleenhet getal 80% wordt gebruikt zonder inzicht te geven in de absolute getallen kan ditverwarrend werken (Gigerenzer 2003).<strong>Concept</strong> landelijke richtlijn erfelijke <strong>darmkanker</strong> <strong>versie</strong> 7 d.d. 7 november <strong>2007</strong>.50
Grimes liet zien dat ook verwarring ontstaat, als bij vergelijking van risico’s verschillendenoemers worden gebruikt (Grimes 1999). In die studie onder 633 vrouwen bleek men eenrisico van 2.6 per 1000 vrouwen in vergelijking met een risico van 8.9 per 1000 vrouwenbeter te begrijpen dan een risico van 1 op 384 tegenover 1 op 112.In de studie van Welkenhuysen, in een proefopzet onder 300 medische studenten, kwamentwee andere elementen aan bod: a) het belang van een getalsmatige toelichting van hetrisico, en niet alleen een beschrijving in categorieën als een ‘laag’ en ‘hoog’ risico en b) hetbelang, dat beide kanten van de medaille worden benoemd: niet alleen het risico, dat ziekteoptreedt maar ook de complementaire kans, dat geen ziekte optreedt (Welkenhuysen 2001).In de praktijk blijkt dat in voorlichtingsbrochures over erfelijke <strong>darmkanker</strong> verschillendeformuleringen voor het risico op kanker worden gehanteerd.AanbevelingenGebruik van risicogetallen hebben de voorkeur boven het (alleen) gebruiken vanrisicocategorieën (laag, matig, hoog), bij voorlichting over het risico op kanker.Absolute risicocijfers hebben de voorkeur boven het (alleen) gebruiken van relatieverisicocijfers, bij voorlichting over het risico op kanker. Bij vergelijking van risico’s dienen geenproporties maar frequenties (dezelfde noemer) gebruikt te worden.Een absoluut (cumulatief) risico op kanker dient als kans voor een groep individuen teworden verwoord en niet als kans voor een individuele patiënt.Voor de risico’s op Lynch syndroom zijn enigszins vereenvoudigde risicogetallen nodig, dierecht doen aan bovengenoemde literatuurgegevens, en die zich goed lenen voorrisicocommunicatie in de praktijk. Een voorstel voor deze getallen is hieronder weergegeven(zie tabel 3.6). Hierin is meegewogen, dat de verschillen in kankerrisico’s voor respectievelijkMLH1, MSH2- en MSH6-mutatiedragers nog onvoldoende duidelijk is, om hierop verschillendbeleid te baseren.tabel 3.6Aanbevelingen voor risicocommunicatie over Lynch syndroom:cumulatieve risico’s op kanker tot de leeftijd van 70 jaarType tumorDrager / draagster van een MMR-kiembaanmutatieColorectaal carcinoom 25-70%*#Baarmoederkanker(endometriumcarcinoom)Specifieke anderetumorenOpmerkingen25-70%#1- 15% afhankelijk van het tumortype#§* het risico is op colorectaal carcinoom is mogelijk hoger voormannen dan voor vrouwen# De hogere getallen zijn eerder van toepassing op families metrelatief veel aangedane verwanten, de lagere eerder op familiesmet slechts een enkele patiënt of relatief weinig aangedanefamilieleden§ Het risico op andere tumoren is vermoedelijk afhankelijk van hetal dan niet voorkomen van deze tumoren in de betreffende familie<strong>Concept</strong> landelijke richtlijn erfelijke <strong>darmkanker</strong> <strong>versie</strong> 7 d.d. 7 november <strong>2007</strong>.51
- Page 1 and 2: ConceptRichtlijn Erfelijke darmkank
- Page 3: De richtlijn bevat aanbevelingen va
- Page 6 and 7: Voorlichting bij FAP 135Begeleiding
- Page 8 and 9: 1. Algemeen1.1 InleidingColorectaal
- Page 10 and 11: de tumor, de gevoeligheid voor chem
- Page 12 and 13: afhankelijkheid en dient de analyse
- Page 14 and 15: 3. Nagengast FM, Kaandorp CJE. Herz
- Page 16 and 17: 2005). Het gaat hier om genen, die
- Page 18 and 19: In de hier gehanteerde MIPA criteri
- Page 21 and 22: maar geen reden voor erfelijkheidso
- Page 23 and 24: Let op:• Personen met twee eerste
- Page 25 and 26: tabel 2.3Immunohistochemische bevin
- Page 27 and 28: In de praktijk blijkt dat bij het g
- Page 29 and 30: Analyse van MLH1 promoter hypermeth
- Page 31 and 32: 2.2.2 Wat is het restrisico op een
- Page 33 and 34: III1CRCMSI normaal2CRCMSI afwijkend
- Page 35 and 36: 2.3. Wat zijn de klinische en diagn
- Page 37 and 38: III1 2III12 3 4IVfiguur 2.4 BStambo
- Page 39 and 40: 3. MUTYH-geassocieerde polyposis (M
- Page 41 and 42: Niveau 4Voor een persoon met 10-100
- Page 43 and 44: 10 of meer adenomateuze poliepenDNA
- Page 45 and 46: 3. Bandipalliam P. Syndrome of earl
- Page 47 and 48: 3. RISICO’S OP TUMOREN3.1 Wat zij
- Page 49: ij diagnose van endometriumcarcinoo
- Page 53 and 54: 17. Quehenberger F, Vasen HF, van H
- Page 55 and 56: Enkele studies hebben getracht scha
- Page 57 and 58: tabel 3.9Cumulatieve risico op colo
- Page 59 and 60: 6. de Jong AE, Vasen HF. The freque
- Page 61 and 62: 4. Surveillance4.1 Lynch syndroom4.
- Page 63 and 64: Niveau 3Er zijn aanwijzingen dat co
- Page 65 and 66: 4.1.2 Welke voorbereiding kan het b
- Page 67 and 68: Niveau 2Er zijn aanwijzingen dat da
- Page 69 and 70: 12. Hwang KL, Chen WT, Hsiao KH, Ch
- Page 71 and 72: Nivau 3Pijn en gêne tijdens colono
- Page 73 and 74: 16. Ponz de Leon M, Benatti P, Di G
- Page 75 and 76: eierstokkanker bleek deze surveilla
- Page 77 and 78: 14. Oei AL, Massuger LF, Bulten J,
- Page 79 and 80: Tijdens follow-up colonoscopie werd
- Page 81 and 82: Daarbij hebben gezonde familieleden
- Page 83 and 84: III1 2CRC 50-70CRC 50-70 jrIII12 3
- Page 85 and 86: gevonden of een adenoom > 10 mm wor
- Page 87 and 88: 5. BEHANDELING5.1.1 Welke operatie
- Page 89 and 90: 5.2 Behandeling van familiair color
- Page 91 and 92: EIS is een procedure die sinds de i
- Page 93 and 94: follow-up van 4 tot 6 jaar (Remzi 2
- Page 95 and 96: Niveau 3De keuze van de operatie, c
- Page 97 and 98: chirurgen ontstaan welke techniek d
- Page 99 and 100: 13. Van Duijvendijk P, Slors JF, Ta
- Page 101 and 102:
5.3.2 Welk beleid voor duodenale po
- Page 103 and 104:
5.3.2.2 BehandelingHet optimale mom
- Page 105 and 106:
C Spigelman 1989, Groves 2002Niveau
- Page 107 and 108:
tabel 5.12Surveillance-intervallen
- Page 109 and 110:
25. Seow-Choen F, Vijayan V, Keng V
- Page 111 and 112:
zeldzaamheid van de aandoening zijn
- Page 113 and 114:
figuur 5.9.Algoritme voor de behand
- Page 115 and 116:
8. Couture J, Mitri A, Lagace R, Sm
- Page 117 and 118:
familie is daarbij niet altijd adeq
- Page 119 and 120:
Lynch syndroom (bewezen erfelijke d
- Page 121 and 122:
6.2 Welke vorm van Lynch syndroom d
- Page 123 and 124:
6.3 Wat is de rol van algemene ziek
- Page 125 and 126:
Periodieke endoscopie in Lynch synd
- Page 127 and 128:
6.4. Wat is de rol van locale regis
- Page 129 and 130:
Ook het sociale systeem speelt een
- Page 131 and 132:
ConclusiesNiveau 4Gespecialiseerde
- Page 133 and 134:
egarding colorectal and endometrial
- Page 135 and 136:
7.2 Hoe kunnen de naaste familieled
- Page 137 and 138:
6. Sermijn E, Goelen G, Teugels E,
- Page 139 and 140:
Samenvatting van de literatuurEr zi
- Page 141 and 142:
7.4 Welke begeleiding is wenselijk
- Page 143 and 144:
8. Lynch HT, Lemon S, Smyrk T, Fran
- Page 145 and 146:
Overigens maken vragen over erfelij
- Page 147 and 148:
Bijlage 1Lijst van begrippen en afk
- Page 149 and 150:
Cox(2) remmersCRCCumulatieve incide
- Page 151 and 152:
Hyperplastische poliepHyperplastisc
- Page 153 and 154:
mRNAMSH2MSH6MSIMuir-Torre syndroomM
- Page 155 and 156:
aanwezigheid van een afwijking bij
- Page 157 and 158:
Bijlage 2Uitgangsvragen1. Wat zijn
- Page 159 and 160:
Bijlage 3Trefwoorden patiëntenpopu
- Page 161 and 162:
tabel 2Relatief risico schattingen
- Page 163 and 164:
Bijlage 6Rolverdeling diagnostiek b
- Page 165 and 166:
a. Het optimale interval (3,4,5 of
- Page 167 and 168:
Bijlage 8Poliklinieken Familiaire/
- Page 169:
www.erfocentrum.nlKWF Kankerbestrij