Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Jeremia 32 : 32. UITLEG. 103<br />
van zijn bestaan af Gods toorn opgewekt. Met den bouw van de stad zal<br />
hier wel de nieuwe vestiging van koning David bedoeld zijn, die Jeruzalem<br />
tot residentie verhief (2 Sam. 5 : 9). Ez. 16 : 3-6 wijst op den heidenschen<br />
32 oorsprong van de stad. Heel <strong>het</strong> volk, met al zijn leiders, heeft zich bezondigd<br />
(2 : 26), zoowel <strong>het</strong> volk van <strong>het</strong> land als de burgerij van de<br />
hoofdstad. Zij hebben zich van God afgekeerd (2 : 27) en ook door zijn<br />
herhaalde waarschuwingen hebben zij zich niet van hun slechten weg<br />
34 laten afbrengen (7 : 13-26; 25 : 3, 4). Integendeel — en dat is <strong>het</strong><br />
toppunt van de zonde -- zij hebben in den tempel des HEEREN hun<br />
afgodsbeelden gezet, om dat heilig Huis te verontreinigen. Ook in H. 7 : 30<br />
is dit <strong>het</strong> volk verweten. Ez. 8 geeft een levendige beschrijving van afgodendienst<br />
in den tempel; wij zien daaruit, welk een omvang dit kwaad<br />
35 juist in den tijd vóór den val van Jeruzalem had. En — tweede vreeselijke<br />
uiting van de zonde — in <strong>het</strong> dal Ben-Hinnom hebben zij hun kinderen<br />
geofferd aan Molech. In 7 : 31 (vgl. den Uitleg) en 19 : 5 is ook dit<br />
kwaad genoemd; volgens 19 : 5 offerden zij kinderen aan Baal. Molech<br />
is een hoonende vervorming van Mèlech, uitgesproken met de klinkers<br />
van <strong>het</strong> Hebr. woord voor „schande", boset, welk woord 3 : 24 voorkomt<br />
als scheldnaam van Baal. En Mèlech (d. i. „Koning") is de naam<br />
van den god der Kanaanieten, naast Baal (d. i. „Heer"). Zoo geeft<br />
Lev. 20 : 2-5 een verbod van kinderoffers aan Molech en is in Jes. 57 : 9<br />
sprake van offeren aan Mèlech (Sv. „de koning"): „gij reisdet naar<br />
Mèlech met olie", nl. als offer. — In <strong>het</strong>geen vs. 30-35 aan <strong>het</strong> volk<br />
verweten wordt, is dus een climax.<br />
36 Zoo zal Jeruzalem de welverdiende straf krijgen. Met recht heeft<br />
de profeet in zijn gebed gezegd, dat de stad feitelijk al aan Nebukadnezar<br />
is overgegeven. Maar nu heeft de HEER, die <strong>het</strong> gericht zal brengen,<br />
ook een belofte, en deze belofte is <strong>het</strong> antwoord op Jeremia's gebed en<br />
de verklaring van <strong>het</strong> teeken, dat de burgers van Jeruzalem in den koop<br />
van den akker hebben ontvangen.<br />
37 Nadat de HEER ze verdreven zal hebben, brengt Hij ze ook weer<br />
terug (23 : 9; 29 : 14; 31 : 8, 10). De overgang van Jeruzalem, waarover<br />
<strong>het</strong> vorige vers handelde, tot de Israëlieten, van wie dit vers spreekt,<br />
behoeft niet te bevreemden; vgl. vs. 32 na vs. 31. Na den terugkeer<br />
zullen zij geen angst meer doormaken van een beleg, zooals op <strong>het</strong> oogenblik,<br />
dat Jeremia deze belofte van God ontvangt; zij zullen veilig wonen<br />
38 (Hos. 11 : 11; Ez. 36 : 11, 33). Dan zal Israël niet maar in naam Gods<br />
volk heeten, maar in zijn dienst ook werkelijk Gods volk zijn (vgl. 24 : 7<br />
Uitleg). Dan zal God een heilige eendracht onder <strong>het</strong> volk geven, in tegenstelling<br />
met den geest van verzet tegen zijn dienst, dien Jeremia ontmoeten<br />
moest. Eén hart, één gezindheid, en één weg, één levenswandel, zal<br />
er dan zijn (Ez. 11 : 19); de goede boom zal goede vruchten voortbrengen.<br />
Dan zullen zij God bestendig vreezen (Deut. 4 : 10), hun en