Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
152 Jeremia 49 : 9. UITLEG.<br />
9 In aansluiting aan Ob. : 5 teekent Jeremia de vijanden, die over<br />
Edom komen zullen, met <strong>het</strong> beeld van druivenplukkers en dat van<br />
dieven. Maar hij geeft aan wat hij gebruikt een nieuwen, eigen vorm.<br />
Obadja bezigde de beelden in omgekeerde volgorde en zei <strong>het</strong> zóó : wijnlezers<br />
laten toch altijd nog wel enkele druiven zitten en dieven plunderen<br />
alleen maar zóóveel als ze begeeren, maar Edom zal radicaal leeggeroofd<br />
10 worden. Jeremia zegt <strong>het</strong> in soberder, scherper vorm. De verklaring<br />
van dat radicale berooven: God legt Ezau, <strong>het</strong> land en <strong>het</strong> volk, open<br />
en bloot. Geen spelonken van <strong>het</strong> bergland baten om zich in te verbergen,<br />
alle schuilhoeken worden opengelegd, zoodat een vreeselijke ramp <strong>het</strong><br />
geheele volk bedreigt. Ook hier herinnert Jeremia aan Obadja, maar<br />
11 ook hier is de profetie eenigszins in den vorm gewijzigd. Hulpeloos<br />
blijven de weezen en weduwen achter, als de mannen in den krijg<br />
gevallen zijn.<br />
12 En dan past Jeremia de gedachte van H. 25 : 19 speciaal op Edom toe.<br />
Juda, <strong>het</strong> uitverkoren volk, moet <strong>het</strong> oordeel dragen, dat is iets abnormaals,<br />
dat had zoo niet behooren te zijn; zou dan Edom, dat niet in die<br />
bijzondere betrekking tot God staat, vrij uitgaan? Daar is geen sprake<br />
13 van. Het staat vast, dat Bozra, de hoofdstad van Edom, verwoest zal<br />
worden. Deze stad (ook genoemd in Gen. 36 : 33; Jes. 34 : 6; Am. 1, 12)<br />
lag op de plaats van <strong>het</strong> tegenwoordige dorp el-Boesera, zuidelijk van<br />
de Doode Zee (B a e d e k e r, Palestine and Syria5 , kaart blz. 175).<br />
14 Hier begint een nieuwe profetie tegen Edom. God laat de vijanden<br />
tegen Edom optrekken. De profeet kleedt deze gedachte in de voorstelling,<br />
dat een gezant Gods onder de volken rondgaat om ze op te<br />
roepen tot den aanval. De eerste helft van dit vers is gelijk aan Ob. : 1;<br />
de tweede een uitbreiding van Ob. : 2 „maakt u op! wij maken ons<br />
ertegen op tot den strijd!"<br />
15 Acht Edom zich veilig, toch zal <strong>het</strong> vernederd worden; Ob. : 2 „gij<br />
16 zijt (of : wordt) zeer veracht". Door de natuurlijke ligging veilig voor<br />
een overval, ontzien door andere volken, ging Edom zich op zijn gunstige<br />
positie verheffen en liet zich zoo misleiden. Hieronymus vertelt in<br />
zijn commentaar op Obadja, dat de Edomieten vaak woonden in uitgehouwen<br />
spelonken. Misschien maakt de profeet daarbij een toespeling<br />
op de stad Sela, die in 2 Kon. 14 : 7 en Jes. 16 : 1 genoemd wordt;<br />
want „sela" beteekent: rots. De latere hoofdstad van de Nabateeërs,<br />
Petra, geeft ons een beeld van zulk een bergvesting; de toegang tot die<br />
stad werd gevormd door een kloof aan de Oostzijde, die maar 5 tot 10 M.<br />
breed was, 30 tot 60 M. hoog en 2 K.M. lang; de pas, die van de Araba<br />
omhoog voerde, was gemakkelijk te verdedigen (vgl. G. Dalman, Petra<br />
17 und seine Felsheiligtumer). Edom zal in zulk een treurigen toestand<br />
gebracht worden, dat men ervan schrikken en ermee spotten zal, letterlijk:<br />
„erover fluiten", zooals wij spreken van: „tot een aanfluiting zijn"