Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
22 Jeremia 32 : 24. TEKST.<br />
24 zij niet; toen hebt Gij al dit onheil hun doen overkomen. Zie, de wallen<br />
zijn tot aan de stad gekomen om ze in te nemen, de stad is in de hand<br />
der Chaldeeën, die haar beoorlogen, gegeven door <strong>het</strong> zwaard, den honger<br />
en de pest; en wat Gij gesproken hebt, is gebeurd, Gij ziet <strong>het</strong> toch!<br />
25 En Gij zegt tot mij, Heere HEERE: „Koop gij den akker voor geld<br />
en laat 't door getuigen bekrachtigen", terwijl de stad in de hand der<br />
Chaldeeën is gegeven!<br />
26 Antwoord des HEEREN, vs. 26-44. — Toen kwam <strong>het</strong> woord des<br />
HEEREN tot Jeremia:<br />
27 Ik ben toch de HEER, de God van alle vleesch; zou voor Mij iets<br />
28 te wonderlijk zijn? Daarom zoo zegt de HEER: Zeker, Ik geef deze<br />
stad in de hand van de Chaldeeën en in de hand van Nebukadrezar,<br />
29 den koning van Babel, die haar zal innemen; en de Chaldeeën, die deze<br />
stad beoorlogen, zullen komen, deze stad in vlam zetten en haar verbranden,<br />
met de huizen, op welker daken men aan Baal geofferd en<br />
30 plengoffers aan andere goden gebracht heeft om Mij te tergen. Want<br />
de Israeliëten en de Judeeërs deden van jongs af gedurig niets anders<br />
dan wat kwaad is in mijne oogen; de Israëlieten tergden Mij immers<br />
31 gedurig met <strong>het</strong> werk hunner handen, spreekt de HEER. Want deze<br />
stad heeft mijn toorn en mijne gramschap opgewekt sedert den dag<br />
dat men ze bouwde tot op heden, zoodat Ik haar moet wegdoen uit<br />
32 mijne oogen, om al de boosheid van de Israëlieten en de Judeeërs, die<br />
zij bedreven hebben om Mij te tergen, zij zelve, hunne koningen, hunne<br />
vorsten, hunne priesters en hunne profeten, zoowel de mannen van<br />
33 Juda als de burgers van Jeruzalem, zij keerden Mij den nek toe in<br />
plaats van <strong>het</strong> gelaat, en hoewel Ik hen voortdurend leerde, hoorden<br />
34 zij niet om zich te laten gezeggen. Maar zij zetten hunne gruwelen in<br />
35 <strong>het</strong> Huis, dat mijn naam draagt, om <strong>het</strong> te verontreinigen, en zij<br />
bouwden de hoogten van Baal in <strong>het</strong> dal Ben-Hinnom om hunne zonen<br />
en dochters voor den Molech te verbranden, wat Ik hun niet geboden<br />
heb en wat bij Mij niet is opgekomen, dat zij dezen gruwel zouden doen<br />
om Juda te doen zondigen.<br />
36 Maar nu, (f) zóó zegt de HEER, Israëls God, van deze stad, waarvan<br />
,gij zegt' (g): „zij is door <strong>het</strong> zwaard, den honger en de pest in de hand<br />
van den koning van Babel gegeven":<br />
37 Zie, Ik verzamel hen uit al de landen, waarheen Ik hen in mijn toorn<br />
en mijne gramschap en in groote verbolgenheid zal verdreven hebben,<br />
en Ik zal hen naar deze plaats terugbrengen en hen veilig doen wonen;<br />
38, 39 zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn; Ik zal hun<br />
één hart en één weg geven, dat zij Mij al de dagen vreezen, voor hen en<br />
40 hunne kinderen na hen ten heil; Ik zal een eeuwig verbond met hen<br />
sluiten, dat Ik Mij niet Ivan hen' (h) afwenden zal om hun wel te doen, en<br />
41 mijne vreeze zal Ik in hun hart leggen, opdat zij niet van Mij afwijken; Ik