Chronische zorgbehoeften bij personen met een NAH - KCE
Chronische zorgbehoeften bij personen met een NAH - KCE
Chronische zorgbehoeften bij personen met een NAH - KCE
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>KCE</strong> reports 51 <strong>NAH</strong> 41<br />
Het nut en de maatschappelijke meerwaarde van gespecialiseerde units <strong>met</strong> <strong>een</strong> hoge<br />
bestaffing voor de aanpak en behandeling van ernstig gedragsgestoorde <strong>NAH</strong><strong>personen</strong><br />
die binnen de gewone revalidatiesettings voor deze doelgroep niet opgevangen kunnen<br />
worden, wordt in enkele artikels gedemonstreerd. Er wordt beschreven dat dankzij <strong>een</strong><br />
intensief en langdurig hooggespecialiseerd behandelingsprogramma <strong>een</strong> maatschappelijke<br />
reintegratie bereikt kan worden en <strong>een</strong> plaatsing vermeden. Dit betekent <strong>een</strong><br />
meerwaarde op vlak van functionele zelfredzaamheid en levenskwaliteit van zowel<br />
patient als familie, en op maatschappelijk financieel vlak. De jaarlijkse incidentie van deze<br />
nood wordt in Australië (New South Wales) op 7.3 per miljoen inwoners geschat. Voor<br />
Belgie zou dit neerkomen op ongeveer 75 nieuwe gevallen per jaar waarvoor dergelijke<br />
gespecialiseerde opvang is vereist; uiteraard dienen deze cijfers <strong>met</strong> de nodige<br />
omzichtigheid geïnterpreteerd te worden gezien het slechts één studie betreft.<br />
2.9 BESLUIT<br />
Het probleem dat zich <strong>met</strong> betrekking tot incidentie- en prevalentiegegevens algem<strong>een</strong><br />
stelt is dat bronnen moeilijk vergelijkbaar zijn wegens verschillen in <strong>met</strong>hodologie en<br />
operationalisering. Bovendien kunnen verschillen in cijfers effectieve regionale/nationale<br />
verschillen in incidentie/prevalentie weerspiegelen of <strong>een</strong> evolutie doorh<strong>een</strong> de tijd<br />
(Fortune & Wenn, 1999 4 ). Wat betreft zware zorgnood, wordt nog beperkt<br />
cijfermateriaal gevonden over het aantal geïnstitutionaliseerde <strong>personen</strong>, terwijl over<br />
het aantal dergelijke <strong>personen</strong> in de thuisituatie nauwelijks gegevens beschikbaar zijn.<br />
2.9.1 Niet-Degeneratief <strong>NAH</strong> (<strong>NAH</strong>-ND)<br />
De meeste incidentiegegevens baseren zich op hospitalisatie-data. Incidentiestudies<br />
houden bovendien meestal g<strong>een</strong> rekening <strong>met</strong> de gevolgen en de uitkomst op lange<br />
termijn. Deze laatste bepalen echter de <strong>zorgbehoeften</strong>. Veel <strong>personen</strong> herstellen<br />
immers goed tot vrij goed (o.a. na TBI) zodat het aandeel dat uiteindelijk blijvende<br />
ernstige beperkingen ondervindt, relatief klein is in vergelijking <strong>met</strong> de incidentie van de<br />
aandoening als geheel. Daarom zijn incidentiecijfers op zich niet zo bruikbaar voor deze<br />
studie. Daartegenover bestaan er vrijwel g<strong>een</strong> studies die zich richten op de incidentie<br />
van beperkingen en handicaps ten gevolge van <strong>NAH</strong>, laat staan op daaruit<br />
voortvloeiende <strong>zorgbehoeften</strong> (Tagliaferri et al., 2006 13 ).<br />
Bovendien verschillen ze sterk qua operationalisering van deze zgn. ‘negatieve’ uitkomst.<br />
De uitkomst wordt vaak uitgedrukt aan de hand van de Glasgow Outcome Scale of<br />
GOS waar<strong>bij</strong> <strong>een</strong> onderscheid wordt gemaakt tussen Good Recovery, Moderate<br />
Disability (samen ‘Favourable Outcome’), Severe Disability, Vegetative Status (samen<br />
‘Poor Outcome’) en Death. Andere meetinstrumenten en <strong>met</strong>hodologieën worden ook<br />
gebruikt. Het moment van follow-up verschilt tenslotte even<strong>een</strong>s, wat even<strong>een</strong>s<br />
aanleiding kan geven tot verschillen in proporties.<br />
Wat prevalentie zelf betreft, zijn er nog minder cijfergegevens beschikbaar dan mbt.<br />
incidentie. Schattingen van prevalentie worden zelden gerapporteerd in de literatuur,<br />
zowel voor TBI, CVA als de andere aandoeningen. Bovendien zit er <strong>een</strong> grote variatie in<br />
de gerapporteerde cijfers. Soms wordt uitgegaan van incidentiegegevens om in<br />
combinatie <strong>met</strong> andere beschikbare informatie en daaruit afgeleide veronderstellingen,<br />
prevalentiecijfers te berekenen, bv. prevalentie is het product van de incidentie maal de<br />
duur van de aandoening (Tagliaferri, 2006 13 ). Hiervoor gelden dezelfde beperkingen als<br />
voor de interpretatie van incidentiecijfers op zich. Populatie-surveys vormen <strong>een</strong> betere<br />
<strong>met</strong>hodologie om de prevalentie na te gaan. Hier<strong>bij</strong> wordt het voorkomen van<br />
aandoeningen subjectief nagevraagd ahv zelfrapportage. Mbt. ABI zijn dergelijke gegevens<br />
zeldzaam en bovendien even<strong>een</strong>s moeilijk vergelijkbaar door verschillen in<br />
operationalisering en <strong>met</strong>hodologie (Bonita et al., 1997 26 ).<br />
Het ontbreken van betrouwbare prevalentie-data verhindert het bepalen van de<br />
medische, revalidatie en chronische zorgnoden. Het opzetten van prevalentie-studies op<br />
Europees niveau vormt daarom <strong>een</strong> prioriteit. Deze moeten gebaseerd zijn op<br />
bevolkingsonderzoek en op follow-up studies die incidentie-gevallen op langere termijn<br />
opvolgen. Er wordt gepleit voor het ontwikkelen van richtlijnen voor het opzetten van<br />
epidemiologisch onderzoek waaruit op Europees niveau gecoordineerde<br />
bevolkingsonderzoeken kunnen uit voortvloeien. Deze richtlijnen moeten informatie