17.09.2013 Views

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

2624 HOF VAN CASSATIE Nr. 633<br />

Men zou kunnen een gelijkenis maken tussen de beslissing over een verzoek tot herstel<br />

in eer en rechten enerzijds en de beslissing over een vordering tot opheffing, opschorting<br />

of vermindering van een dwangsom anderzijds. Ook de beslissing over een vordering tot<br />

opheffing, opschorting of vermindering van de dwangsom wordt genomen nadat de<br />

strafvordering door de eerdere veroordeling is uitgedoofd, maar kan geïnterpreteerd<br />

worden als rakende aan de gevolgen die de eerdere veroordeling op de strafvordering voor<br />

de toekomst genereert. Redenerend in overeenstemming met het voormelde arrest zou de<br />

beslissing over een vordering tot opheffing, opschorting of vermindering van de<br />

dwangsom dan ook gelijkgesteld kunnen worden met de eerdere beslissing over de<br />

strafvordering; alsdan zou het cassatieberoep dat wordt ingesteld door de veroordeelde tot<br />

betaling van een dwangsom die in toepassing artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk<br />

Wetboek voor de strafrechter de opheffing, opschorting of vermindering van de<br />

dwangsom vordert ontvankelijk zijn, ook als het niet betekend werd.<br />

Dat is nochtans niet de redenering die het Hof heeft gevolgd toen het zich bij arrest van<br />

6 maart 1990 voor de eerste keer uitsprak over de vraag of het cassatieberoep dat wordt<br />

ingesteld door een dagende partij tot opheffing van een dwangsom aan de verweerder<br />

dient te worden betekend. Het Hof oordeelde toen dat de voorziening van de rechtstreeks<br />

dagende partij die – na als beklaagde veroordeeld te zijn, op de civielrechtelijke vordering,<br />

tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag vertraging in de uitvoering van de<br />

hoofdveroordeling en na de vroegere burgerlijke partij rechtstreeks te hebben gedagvaard<br />

voor de strafrechter tot opheffing van de veroordeling tot het betalen van een dwangsom,<br />

wegens de onmogelijkheid om de hoofdveroordeling na te leven – zijn cassatieberoep<br />

tegen de beslissing waarbij de rechtstreekse dagvaarding ongegrond wordt verklaard niet<br />

heeft doen betekenen aan de rechtstreeks gedaagde partij, niet ontvankelijk is 25 . Het Hof<br />

heeft de beslissing over de vordering tot opheffing van de dwangsom toen dus niet gelijkgesteld<br />

met de eerdere beslissing over de tegen de beklaagde ingestelde strafvordering of<br />

burgerlijke vordering. Het Hof heeft integendeel geoordeeld dat de veroordeelde tot betaling<br />

van een dwangsom die in toepassing van artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk<br />

Wetboek voor de strafrechter een vordering tot opheffing van de dwangsom instelt geen<br />

‘veroordeelde partij’ is in de zin van artikel 417 van het Wetboek van Strafvordering, die<br />

van de verplichting tot betekening van het cassatieberoep wordt uitgezonderd en dat de<br />

veroordeelde tot betaling van een dwangsom die een dergelijke vordering instelt zijn<br />

positie als verweerder heeft verlaten, zelf als vragende partij optreedt en als dusdanig tot<br />

betekening van zijn cassatieberoep gehouden is.<br />

Die gedachtegang werd verder doorgetrokken toen het Hof op 4 september 2001<br />

oordeelde dat de voorziening van eiser, verweerder op derdenverzet tegen een beslissing<br />

op grond van een door hemzelf ingestelde vordering tot opheffing van de met toepassing<br />

van artikel 1385bis Gerechtelijke Wetboek bevolen dwangsom, niet ontvankelijk is<br />

wegens niet betekening aan de partij waartegen zij is gericht 26 . Ook de hiervoor reeds<br />

aangehaalde, recente rechtspraak van het Hof dienaangaande ligt in die lijn. In wezen<br />

getuigt slechts het arrest van 4 september 2007 van een andere invalshoek ingevolge een<br />

extensieve interpretatie van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 juni 2004.<br />

In het licht van de hiervoor toegelichte principes die het leerstuk van de betekening van<br />

het cassatieberoep in strafzaken beheersen en vooral in het belang van de rechtszekerheid<br />

komt het dan ook aangewezen voor dat het Hof verder eenduidig het standpunt zou<br />

innemen dat de veroordeelde tot betaling van een dwangsom die in toepassing van artikel<br />

1385quinquies van het Gerechtelijk Wetboek voor de strafrechter een vordering tot<br />

opheffing, schorsing of vermindering van de dwangsom instelt, er overeenkomstig de<br />

algemene, in artikel 418 van het Wetboek van Strafvordering vervatte regel, toe gehouden<br />

25 Cass. 6 maart 1990, AR 3597, <strong>AC</strong>, 1989-90, nr. 4<strong>10</strong>.<br />

26 Cass. 4 september 2001, AR P.01.0545.N, <strong>AC</strong>, 2001, nr. 440.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!