17.09.2013 Views

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 10 2010 (PDF, 1.35 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Nr. 581 HOF VAN CASSATIE 2417<br />

gekregen van de inschrijving op de rol en van de dagbepaling van de zaak op de<br />

rechtszitting van 6 oktober 20<strong>10</strong>.<br />

Om het indienen van de memorie buiten de in het eerste lid van artikel 420bis<br />

bepaalde termijn van acht dagen te verantwoorden, wordt geen overmacht aangevoerd.<br />

Wat de termijn betreft die in het tweede lid van dat artikel is bepaald, legt geen<br />

enkele wettelijke bepaling de verplichting op om de eiser kennis te geven van de<br />

datum van de inschrijving van de zaak op de algemene rol. De eiser weet immers<br />

dat hij te rekenen van de verklaring van cassatieberoep, over een termijn van<br />

vijftien dagen beschikt om een verzoekschrift met zijn middelen neer te leggen<br />

en dat de zaak, na overzending van het dossier aan de griffie van het Hof, zal<br />

worden ingeschreven op de algemene rol, waardoor een bijkomende termijn van<br />

twee maanden ingaat om er een memorie neer te leggen. Ofschoon het aan de<br />

voormelde eiser staat om inlichtingen in te winnen betreffende het aanvangstijdstip<br />

van die tweede termijn, is het gebruikelijk dat de griffie, telkens wanneer<br />

schriftelijk om die informatie wordt verzocht, haar schriftelijk aan de eiser of<br />

zijn raadsman verstrekt.<br />

Aangezien de eisers zich niet te gelegener tijd hebben geïnformeerd, kunnen<br />

zij niet aanvoeren dat zij laattijdig in kennis waren gesteld van de dag waarop de<br />

termijn is beginnen lopen waarbinnen zij hun memorie, op straffe van nietontvankelijkheid,<br />

dienden neer te leggen.<br />

Het Hof vermag geen acht te slaan op de memorie, die laattijdig is ingediend.<br />

B. De cassatieberoepen<br />

1. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen de beslissing die het door<br />

de eisers ingediende verzoek tot toezicht op de wettigheid van de bijzondere<br />

opsporingsmethoden, niet ontvankelijk verklaart<br />

Het arrest verklaart het verzoek dat vóór de beëindiging van het gerechtelijk<br />

onderzoek is ingediend niet ontvankelijk.<br />

Artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, voorziet niet in een<br />

onmiddellijk cassatieberoep tegen een dergelijke beslissing.<br />

De cassatieberoepen zijn niet ontvankelijk.<br />

2. In zoverre de cassatieberoepen gericht zijn tegen de beslissing die het hoger<br />

beroep van de eisers tegen de beschikking van de onderzoeksrechter tot weigering<br />

om het bewarend beslag op onroerend goed op te heffen, niet gegrond<br />

verklaart<br />

Door in de loop van het gerechtelijk onderzoek kritiek uit te oefenen op het<br />

gebruik van de bijzondere opsporingsmethoden, voert degene die beweert benadeeld<br />

te zijn door een onderzoekshandeling met betrekking tot zijn goederen,<br />

voortijdig een grief aan die niet valt onder de gevallen die in artikel 235bis<br />

Wetboek van Strafvordering zijn bepaald.<br />

De bestreden beslissing is geen eindbeslissing in de zin van artikel 416, tweede<br />

lid, van hetzelfde wetboek en houdt geen verband met de gevallen die in het<br />

tweede lid van dat artikel zijn bepaald.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!