Untitled - Papuaerfgoed.org

284 BEVOLKINGSLANDBOUW
Hiermede wil ook gezegd zijn, dat het bodemonderzoek ten aanzien van de
Nieuw Guinea-gronden, naast de practische toepassing, zeker attent dient te
blijven voor fundamenteel bodemonderzoek. Daaronder niet te verstaan fundamenteel
bodemkundig-wetenschappelijk, doch wel fundamenteel met betrekking tot de
eigenschappen der hier aan te treffen grondsoorten. Daar echter de doelstelling
van het Bodemkundig Bureau gericht is op de practische toepassing van het
onderzoek en ieder fundamenteel werk van enige omvang thans nog niet de
vruchten kan afwerpen, evenredig aan de daarmede verbonden kosten, dienen
hiertoe contacten te worden gelegd met daartoe wel ingerichte instellingen in
Nederland. Het op de praktijk afgestemde werk in Nieuw Guinea zal derhalve de
probleemstelling hebben te bepalen, terwijl op de Nederlandse laboratoria de
analysegegevens worden verkregen, die middels pot- en veldproeven onder de
specifieke tropische en Nieuw Guinea-omstandigheden nader kunnen worden
gecontroleerd en gecorreleerd met de regionaal aan te treffen bodemtypen.
Zoals reeds werd gezegd, dienen de onderzoekingen van dit bureau zich bij
uitstek aan te passen aan de practische toepassing daarvan, en wel bij uitstek in de
agrarische sector. Daarbij moet en mag dit onderzoek worden beschouwd als
een voorloper ener ontwikkeling van dit vrijwel geheel onontgonnen land. Echter
heersen hier, in vergelijking met het voormalige Nederlands-Indië, totaal afwijkende
sociale, economische en ethnologische omstandigheden, zodat het niet
mogelijk is vroeger aldaar vastgestelde normen voor de richtlijnen van het onderzoek
te handhaven, en dienen derhalve andere wegen te worden ingeslagen.
Een greep uit deze omstandigheden is, dat de autochthone bevolking voorlopig
"selfsupporting" kan worden geacht, terwijl de Europese samenleving
practisch geheel van import afhankelijk is. Daarbij is de agrarische export van
cultuurproducten, voor zover deze een bodemkundige achtergrond hebben, in
het totaal bestek van de economie van Nieuw Guinea nog ondergeschikt. De
landbouwkundige ontwikkeling moet er daarom op gericht zijn dit land zowel in
zijn voedselpositie zoveel mogelijk autarkisch te maken, als mogelijkheden te
openen voor de teelt van op export gerichte handelsgewassen.
Dit betekent, dat voor het vaststellen van de richtlijnen, waarlangs het bodemkundig
onderzoek zich heeft te bewegen, drieërlei factoren van belang zijn.
Namelijk de verbetering en intensivering van de autochthone landbouw, advisering
voor en uitbreiding van de Europese kleinland- en tuinbouw en de
oprichting van middelgrote en grootlandbouwbedrijven voor de teelt van voedsel-
zowel als van handelsgewassen.
Het wezen en het peil van de autochthone landbouw bewegen zich op een dermate
primitief niveau, dat een specialistisch onderzoek als de bodemexpertise, met het
doel om op basis van de kennis van de bodemeigenschappen een meer ontwikkelde
vorm van landbouw ingang te doen vinden, uit hoofde van de daaraan verbonden
kosten en de te verwachten resultaten, wanneer dit onderzoek uitsluitend op de
autochthone ontwikkeling is gericht, niet alleen economisch onverantwoord,