Open document als PDF

Met ingang van 1996 zullen de Kaderwetgebieden afzonderlijk worden
bekostigd. Dit houdt tevens in dat het interlokale vervoer in deze gebieden
vanaf 1996 onder de bevoegdheid van de Kaderwetgebieden valt. De
gelden voor dit vervoer zijn voor een gedeelte overgeheveld uit het
artikelonderdeel voor het streekvervoer (03.10.03) naar het artikelonderdeel
voor de bijdrage aan de Kaderwetgebieden.
De bijdragen aan de Kaderwetgebieden en aan de gemeenten zijn
gebaseerd op een vervoersafhankelijk bekostigingssysteem dat in 1993 is
geïntroduceerd. Het gebruik van vervoerafhankelijke bekostigingsmodellen
voor de subsidiëring van openbaar vervoer is noodzakelijk om
een relatie te leggen tussen de geleverde vervoersprestatie en de
exploitatiekosten van openbaar vervoer. Zo kunnen de exploitatiekosten
worden beheerst en het beschikbare geld op een doelmatige manier
worden verdeeld.
Normering van de kosten geschiedt door een normtarief per prestatie te
hanteren. De tarieven worden in beginsel jaarlijks bijgesteld voor loon- en
prijsstijgingen. Als volumegrootheid voor de prestatie wordt het aantal
reizigerskilometers gehanteerd. Vervolgens wordt de werkelijke vervoeromvang,
gemeten in reizigerskilometers, vergoed. Het WROOV-PLUSsysteem
wordt gehanteerd als meetsysteem voor reizigerskilometers.
Hierin ligt de vervoerafhankelijkheid van het systeem besloten, met dien
verstande dat voor het waarborgen van een minimum voorzieningenniveau
een deel van het budget verdeeld wordt via een vaste vergoeding
per inwoner. Voor bus, tram en metro/sneltram gelden aparte tarieven per
reizigerskilometer.
De herindeling betreft een geografische clustering naar Kaderwetgebieden.
Aangezien de grondslag van de bijdragen (een genormeerde
bijdrage per te leveren vervoersprestatie) ongewijzigd is gebleven, is de
onderverdeling in artikelonderdelen door de vorming van Kaderwetgebieden
niet veranderd.
03.10.03 Bijdrage interlokaal vervoer
Deze bijdrage wordt verstrekt ter afdekking van de exploitatietekorten
van het interlokale vervoer.
Ten opzichte van 1995 is het beschikbare budget voor het streekvervoer
met circa 40% afgenomen. Dit als gevolg van het feit dat met ingang van
1996 de 7 Kaderwetgebieden afzonderlijk worden bekostigd. Zoals reeds
onder 03.10.01/02 is aangegeven is het budget voor het streekvervoer
binnen de Kaderwetgebieden overgeheveld. De overheveling is gebaseerd
op een voorlopige inschatting.
Per vervoerbedrijf wordt een volledig prestatie-afhankelijke kostenvergoeding
bepaald die gerelateerd is aan de omvang van de geleverde
reizigerskilometers. Voor de vaststelling van het aantal reizigerskilometers
worden de vervoersgegevens gehanteerd van de laatste 12 maanden
waarover reizigerskilometers bekend zijn.
Op deze genormeerde kosten worden de taakstellende opbrengsten in
mindering gebracht. De Rijksbijdrage bedraagt het saldo van kosten en
opbrengsten. Voor de vaststelling van deze taakstellende opbrengsten
worden gegevens gehanteerd over de laatste 12 maanden waarover
opbrengsten bekend zijn.
De streekvervoerbedrijven hebben een grote mate van vrijheid om de
dienstregeling zelf vast te stellen. Overigens worden wel expliciete eisen
aan de dienstregeling gesteld ten aanzien van het minimum
voorzieningenniveau. Daarmee wordt bij een bepaalde minimumvervoervraag
een openbaar vervoer aanbod gewaarborgd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XII, nr. 2 185