Open document als PDF

04.06 Aandelenemissie KLM
a. het te voeren beleid en de grondslag van het artikel
De Staat heeft in verband met de emissie van de Koninklijke Luchtvaart
Maatschappij N.V. (KLM) in 1994 besloten haar belang in de N.V. KLM
(38,2% van de uitstaande stemgerechtigde aandelen) op peil te houden.
Om dit te bereiken is bij de emissie voor een bedrag van f 300 mln aan
gewone en preferente aandelen verworven.
b. de cijfers
In 1994 bedroeg de verplichtingen- en kasrealisatie f 300 mln. Met
ingang van 1995 worden geen verplichtingen en uitgaven meer geraamd.
d. de onderverdeling in artikelonderdelen
Dit artikel kent geen onderverdeling. De economische en functionele
classificaties zijn respectievelijk 81.4 en 12.0.
Mobiliteit
04.10 Beheer en ontwikkeling luchthavens
a. het te voeren beleid en de grondslag van het artikel
De hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van de regionale luchthavens
zijn neergelegd in het Structuurschema burgerluchtvaartterreinen (SBL,
TK 1980-1981, nr 15 880). Dit beleid is primair gericht op de handhaving
van een zogenaamde minimum taakstelling voor de regionale luchthavens.
Tegelijkertijd is in het nationale luchthavenbeleid voldoende ruimte
ingebouwd voor regionale initiatieven om de ontwikkelingsmogelijkheden
van deze luchthavens verder te benutten.
De uitgaven hebben betrekking op de ontwikkeling van infrastructuur op
en om de regionale luchthavens, bijdragen in de exploitatie van de
luchthavens en op de kosten die zijn gemoeid met de aanwijzing van
luchthavens.
Ten aanzien van het beleid voor regionale luchthavens vindt thans een
heroriëntatie plaats. De hiertoe strekkende nota Regionale Luchthavenstrategie
(RELUS) wordt in 1995 aan de Kamer aangeboden.
De oprichting van de luchtvaartterreinen Eelde, Zuid-Limburg en Texel
is geregeld bij de Wet van 21 december 1955, Staatsblad 622. Het civiel
medegebruik van vliegveld Eindhoven is geregeld in de overeenkomst
Staat-stichting vliegveld Welschap van 28 augustus 1981.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XII, nr. 2 218