Open document als PDF

tot minder dan 90 in januari 1995. Het financiële instrumentarium van de
waterbeheerders werd verbreed, waardoor een betere kostentoedeling
mogelijk is.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen kan de waterbeheerder de
komende jaren niet stil gaan zitten. In de eerste plaats zal permanente
aandacht nodig zijn voor het op peil houden van wat reeds bereikt is. In de
tweede plaats bestaan er nog enkele problemen: verontreinigde waterbodems,
herstel van verdroogde gebieden en diffuse bronnen van
waterverontreiniging. Daarnaast vragen de recente problemen met de
hoogwaters op de grote rivieren om extra aandacht voor de afvoerfunctie
van de rivier. In de derde plaats moet de aandacht gericht blijven op de te
nemen stappen om de langere termijn doelstellingen betreffende de
watersystemen te realiseren. Hiervoor dient de organisatie van het
waterbeheer over het benodigde instrumentarium en een adequate
financieringsstructuur te beschikken. Fasering en het tempo van de
uitvoering van het beleid moeten worden afgestemd op de financiële
draagkracht van de betrokken maatschappelijke doelgroepen.
4.1.2. Beleidslijn 1996 – 2000
Accenten zijn gelegd bij de waterbodemproblematiek en de aanpak van
de verdroging in gebieden met een natuurfunctie. In september 1995
wordt de Nota Ontwerp Saneringsprogramma Waterbodems Rijkswateren
aan de Tweede Kamer verzonden. Ook de problematiek van de diffuse
bronnen vraagt om de nodige aandacht. Bovendien moet het beleid
gericht op het herstel van de inrichting van watersystemen en het
stimuleren van natuurontwikkeling worden voortgezet. Hierbij is er een
duidelijke samenhang met de versnelde uitvoering van maatregelen voor
de dijkversterking (Deltaplan grote rivieren, Kamerstukken II, 1994/1995,
18 106, nr. 54) en de bestrijding van de hoogwaterproblemen voor de
Maas (Boertien II, brief aan de Tweede Kamer, kenmerk HW/AK 18 7906,
d.d. 12 december 1994). Met betrekking tot de rijkswateren wordt de
overdracht van niet tot het waterhuishoudkundig hoofdsysteem behorende
natte infrastructuur (Brokx-nat, Kamerstuk II, 1990/1991, 14 391, nr
34) zoveel mogelijk afgerond en is begonnen met het inlopen van de
achterstand in het onderhoud.
Waterbodemproblematiek
Bij de waterbodemproblematiek is de eerste zorg de aanleg van
voldoende stortcapaciteit. Met de bouw van het depot Ketelmeer wordt
eind 1995 begonnen; naar verwachting wordt het depot in 1998 in gebruik
genomen.
Het moment waarop de bouw van het depot Hollandsch Diep start,
hangt af van wanneer het bestemmingsplan zal zijn aangepast. Gelet op
de daarvoor benodigde proceduretijd is het de vraag of nog in 1996
begonnen kan worden. Dit betekent dat de in gebruikname van het depot
op z’n vroegst in 1998 wordt voorzien.
Het praktijkonderzoek naar scheiding, reiniging en mogelijk hergebruik
van vervuilde baggerspecie wordt ondertussen voortgezet. Dit onderzoek
richt zich vooral op de baggerspecie die thans moet worden gestort. Voor
de korte termijn neemt het Rijk het initiatief voor een maximale inzet op
het gebied van de zandafscheiding uit zandige baggerspecie. Door het
bieden van aanbodgaranties wordt getracht een grootschalige voorziening
te realiseren. Daarnaast wordt onderzocht hoe verdergaande
verwerking, ook van niet-zandige baggerspecie, op de iets langere termijn
is te realiseren. Het doel is om in het jaar 2000 20% van de te storten
baggerspecie te kunnen verwerken. Als de resultaten positief zijn kan
Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 hoofdstuk XII, nr. 2 37