VERZOEKSCHRIFT
VERZOEKSCHRIFT
VERZOEKSCHRIFT
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
9191/1288432.1<br />
onherstelbaar was en de strafvordering bijgevolg onontvankelijk is, onder meer op grond<br />
van de volgende (slot)overweging: “Hoewel professionele rechters ongetwijfeld in staat<br />
zijn afstand te nemen van bepaalde stemmingmakerij die verdachten nu eenmaal vaak te<br />
beurt valt in onze gemediatiseerde maatschappij voor of tijdens een proces, is er in deze<br />
zaak veel meer aan de hand. Men kan moeilijk voorhouden dat de raadsheren van van<br />
[het hof] immers niet beïnvloed zouden kunnen zijn door de met stellige zekerheid<br />
uitgedrukte meningen van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie gedaan in naam<br />
van het Hof van Cassatie, het hoogste rechtscollege van het land en vertegenwoordiger<br />
van de magistratuur. Het is dan ook niet meer mogelijk dat het Hof nog op een<br />
onbevangen wijze de zaak kan beoordelen.”.<br />
Aldus doelt C.S. op de subjectieve onpartijdigheid van dit hof en de leden waaruit deze<br />
kamer van het hof is samengesteld. Een gebrek aan subjectieve onpartijdigheid kan<br />
echter eventueel pas blijken en gesanctioneerd worden na beoordeling van de ten laste<br />
gelegde feiten door dit hof en wel door het Hof van Cassatie. Bovendien is er bij vooraf<br />
gekende subjectieve partijdigheid van een rechter, of zoals in casu gesteld door C.S., van<br />
alle rechters van de kamer die deze zaak beoordelen, sprake van gewettigde verdenking,<br />
waarvoor een geijkte procedure is voorzien, nl. wraking (art. 828, 1° Gerechtelijk<br />
Wetboek). Het hof stelt nochtans vast dat C.S., noch één van de andere beklaagden, een<br />
wraking hebben voorgedragen of hiertoe een verzoekschrift hebben neergelegd (art. 833<br />
Gerechtelijk Wetboek).<br />
4.3.2. Ondergeschikt wordt opgeworpen door C.S. dat de objectieve partijdigheid van dit<br />
hof in het gedrang is gekomen, onder meer op grond van de overweging dat “(het)<br />
immers vaststaat dat het Hof van Cassatie, die in de hiërarchie van de rechterlijke macht<br />
hoger staat dan het hof van beroep, over de grondwettelijke taak beschikt om de<br />
rechterlijke beslissingen van de hoven van beroep – dus ook de beslissing over de schuld<br />
van concluante – te toetsen en te beoordelen. “Justice must not only be done but also be<br />
seen to be done” (vrije vertaling: gerechtigheid moet niet enkel geschieden, men moet<br />
ook kunnen zien dat ze geschiedt)” en “De toepassing van dit adagium (…), gelet op alle<br />
feitelijke voorgaanden, onmogelijk (is) geworden.”. Ook deze benadering van de<br />
(on)partijdigheid van dit hof slaat in wezen op een gewettigde verdenking, waarvoor geen<br />
van de beklaagden de geijkte wrakingsprocedure hebben aangewend.<br />
C.S. werpt niet op dat het vermoeden van onschuld door het hof wordt geschonden. Zij<br />
stelt dat door de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, en volgens haar bij gebrek<br />
aan reactie van de leden ervan, ook door het Hof van Cassatie, en door de eerste<br />
voorzitter van het hof van beroep te Brussel, het vermoeden van haar onschuld werd<br />
geschonden. Indien er sprake zou zijn van dergelijke schendingen, zal C.S. desgevallend<br />
voor het Europees Mensenrechtenhof dat dergelijke schendingen kan vaststellen<br />
schadevergoeding bekomen (zie bv. Hof Mensenrechten, Petyo Petkov t. Bulgarije, 7<br />
januari 2010, http://cmiskp.echr.coe.int). Een eventuele schending van het vermoeden<br />
van onschuld door anderen dan dit hof, dient in beginsel niet te leiden tot de<br />
onontvankelijkheid van de strafvordering voor dit hof. Dit zou enkel het geval moeten zijn<br />
indien de aangehaalde schending een ontoelaatbare invloed op dit hof zou hebben<br />
uitgeoefend, waardoor dit hof bij beoordeling van de ten laste gelegde feiten niet anders<br />
124