Errata Kennisbasis Nederlandse taal Lerarenopleiding ... - Mentorix
Errata Kennisbasis Nederlandse taal Lerarenopleiding ... - Mentorix
Errata Kennisbasis Nederlandse taal Lerarenopleiding ... - Mentorix
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Toelichting Om leerlingen te onderwijzen in zinsontleden en woordbenoemen, en oefeningen<br />
en zinnen hiervoor op bruikbaarheid te kunnen beoordelen, is kennis van<br />
zinsontleden en woordbenoemen noodzakelijk.<br />
In de Cito-<strong>taal</strong>toets voor de pabo worden de volgende zinsdelen onderscheiden:<br />
- onderwerp;<br />
- werkwoordelijk gezegde;<br />
- naamwoordelijk gezegde;<br />
- lijdend voorwerp;<br />
- meewerkend voorwerp;<br />
- voorzetselvoorwerp;<br />
- bijwoordelijke bepaling.<br />
Verder worden in de Cito-<strong>taal</strong>toets ook délen van zinsdelen bevraagd, namelijk:<br />
- de persoonsvorm;<br />
- het naamwoordelijk deel;<br />
- het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde;<br />
- de bijvoeglijke bepaling.<br />
Om leerlingen met grammatica en spelling te helpen, is echter meer kennis van de<br />
<strong>Nederlandse</strong> grammatica nodig. Zo is in samengestelde zinnen sprake van meer<br />
persoonsvormen, wat van belang is om te weten voor de juiste spelling van deze<br />
werkwoorden. En in bijvoorbeeld de zin: Jim aait de cavia die hij gisteren heeft<br />
gekregen is de cavia die hij gisteren heeft gekregen het lijdend voorwerp en is ook<br />
dat zinsdeel weer opnieuw te ontleden.<br />
Om leerlingen te begeleiden bij het benoemen van woordsoorten, moet de leraar<br />
boven de stof staan en ook woordsoorten kennen die niet per se aan de leerlingen<br />
worden aangeboden. De volgende woordsoorten worden onderscheiden:<br />
- lidwoord;<br />
- telwoord (onbepaalde en bepaalde hoofd- en rangtelwoorden);<br />
- zelfstandig naamwoord;<br />
- werkwoord (hulp- en koppelwerkwoord, zelfstandig werkwoord);<br />
- bijvoeglijk naamwoord;<br />
- bijwoord;<br />
- voegwoord (neven- en onderschikkend);<br />
- voorzetsel;<br />
- voornaamwoord (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, onbepaald, betrekkelijk,<br />
vragend).<br />
Kennis van deze woordsoorten is ook van belang voor hulp aan leerlingen bij het<br />
begrijpend lezen, met name bij het begrijpen van complexe zinnen (denk hierbij<br />
aan betrekkelijke bijzinnen en dergelijke).<br />
Zie ook Syntaxis; <strong>taal</strong>.<br />
8.2.2 (1.2.3) Vragen stellen<br />
Omschrijving De leraar stelt vragen en nodigt de leerlingen daarmee uit tot <strong>taal</strong>productie.<br />
Hij hanteert deze didactische werkvorm daarnaast om leerlingen zelfstandig en<br />
kritisch te laten nadenken; na te gaan of leerlingen het tempo en niveau van de les<br />
kunnen volgen; na te gaan of leerlingen in staat zijn begrippen en feiten te<br />
reproduceren; een foutieve gedachtegang op te sporen en leerlingen bewust te<br />
maken van gevoelens en houdingen ten aanzien van bepaalde verschijnselen.<br />
Toelichting Er zijn verschillende soorten vragen.<br />
Je kunt vragen indelen naar hun (didactische) doel:<br />
- oplossingsgerichte vragen (Welke lessen wil jij dan hebben vandaag?);<br />
- controlevragen (Kun je nog eens uitleggen hoe dat werkt?);<br />
- reproducerende vragen (Wat is de hoofdstad van Spanje?);<br />
- diagnosticerende vragen (Weet je nog wat hoofdsteden waren?);<br />
- opiniërende of evaluatieve vragen (Wat vind jij daarvan?).<br />
Voetstuk van de Pabo, <strong>Kennisbasis</strong> <strong>Nederlandse</strong> <strong>taal</strong>, pag. 196