12.07.2015 Views

Minder pretentie, meer ambitie - Oapen

Minder pretentie, meer ambitie - Oapen

Minder pretentie, meer ambitie - Oapen

SHOW MORE
SHOW LESS
  • No tags were found...

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

56 minder <strong>pretentie</strong>, <strong>meer</strong> <strong>ambitie</strong>maar laten dat over aan lokale ngo’s. Nederlandse ngo’s worden dan ook in hogemate schakelstations met lokale ngo’s, in de wandelgangen ‘partnerorganisaties’genaamd. In totaal worden er vanuit de Nederlandse ontwikkelingsbegroting opdirecte wijze in 2009 73 brede en thematische Nederlandse ontwikkelingsorganisaties,zeven Nederlandse maatschappelijke organisaties en twintig internationaleontwikkelingsorganisaties gefinancierd, nog afgezien van wat er via de bilateraleen multilaterale kanalen wordt doorgesluisd naar lokale ngo’s (Ministerie vanBuitenlandse Zaken 2009a).Een belangrijk kenmerk van deze ngo-isering van de hulp is dat een belangrijk deelvan de ngo’s zeker vanaf de jaren negentig in toenemende mate afhankelijk wordtvan de overheid. Dat is geen vanzelfsprekendheid. In het Verenigd Koninkrijkbijvoorbeeld wil Oxfam niet <strong>meer</strong> dan tien procent van zijn budget voor ontwikkelingshulpvan de overheid ontvangen, om zo niet afhankelijk te worden. Sindstien jaar is er dan ook een levendig debat of de ‘verstikkende omhelzing’ zoalsHerfkens dat in 1999 noemde, wel gewenst is (zie bijvoorbeeld Grotenhuis 2008).Wie de ontwikkeling sinds de jaren zestig van de ontwikkelingshulp-ngo’s vergelijktmet die van de milieu-ngo’s, kan in ieder geval constateren dat ontwikkelingshulp-ngo’sin hoge mate verstatelijkt zijn. Hoewel de meeste maatschappelijkeorganisaties kritisch staan tegenover het beleid van multilaterale organisaties,zoals de eu, het imf en de Wereldbank, en goed in staat zijn allerlei campagnes enpolitieke netwerken te organiseren, zijn zij veel minder kritisch ten aanzien vanhet Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Hun belangrijkste kritische bijdrage tenopzichte van het beleid bestaat uit het benadrukken van het feit dat <strong>meer</strong> geld naarontwikkelingshulp moet.Het bilaterale beleid zoals dat in de jaren zestig vorm kreeg, symboliseert aanvankelijkvooral het eigenbelangmotief. Gaandeweg verschuift dat, deels door drukvanuit de Nederlandse ngo’s, maar ook onder invloed van een bredere veranderingvan het politieke klimaat. Gaandeweg komt zo ook de bilaterale hulp <strong>meer</strong> in hetteken van het morele-opdrachtmotief. Een eerste belangrijke stap wordt gezet alsvanaf 1973 de bilaterale hulp niet <strong>meer</strong> door het ministerie van EconomischeZaken, maar door het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt aangestuurd.Aanvankelijk heeft dat weinig invloed op de binding van de hulp, mede omdat hetontwikkelingsbudget in de jaren zeventig zo sterk groeit dat het toch al moeilijkblijkt om de gelden adequaat te besteden. In de decennia daarop verdwijnt gebondenhulp gaandeweg uit het vizier en uiteindelijk blijft er slechts een beperktinstrumentarium van gebonden hulp over in de vorm van exportkredieten.Ondertussen moeten de ambassades vormgeven aan hun nieuwe taak. Dat krijgteen extra impuls als in 1995 de operatie Herijking Buitenlands Beleid ertoe leidtdat binnen het ministerie gewerkt gaat worden met regionale benaderingenwaarin ontwikkelingshulp en klassiek Buitenlandse-Zaken-beleid gezamenlijkworden ontwikkeld. Tegelijkertijd wordt de bilaterale hulp verder gedecentrali-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!